Interview met Johan Oosterman, schrijver van ‘MARIA VAN GELRE (1380-1429). SPOREN IN HET LANDSCHAP’. Vantilt, 132 blz.
“Mijn fascinatie voor Maria van Gelre stamt uit 2014, toen ik in de staatsbibliotheek in Berlijn inzage kreeg in het gebedenboek dat ze in 1415 in een klooster vlakbij Arnhem had laten schrijven. Ik heb in mijn leven al honderden, vaak heel kostbare gebedenboeken gezien, maar mijn mond viel toen open van verbazing. Haar boek heeft een enorme omvang en iedere blad, voor- en achterkant, is zeldzaam rijk geïllustreerd. En het is niet in het Latijn, maar vrijwel helemaal in de volkstaal, wat voor een boek van een adellijke dame heel ongebruikelijk is. Dat riep bij mij de vraag op: wat voor vrouw was dat, die zoiets heeft laten schrijven?
Er was niet veel over haar bekend. Ja, ze kwam uit Frankrijk, trouwde in 1405 met de hertog van Gelre en Gulik, haar man overleed in 1423, waarna ze niet meer welkom was in Gelre. Maar na vier jaar grondig archiefonderzoek heb ik het verhaal van haar leven voor een aantal periodes behoorlijk gedetailleerd kunnen vertellen, soms zelfs van dag tot dag.
Het Guliks-Gelderse hof was een rondreizend hof en mijn boek beschrijft zo’n twaalf plaatsen in met name Gelderland en Duitsland waar Maria is geweest en waarvan je vandaag de sporen nog kunt zien, zoals Grave, Beekbergen en Kaster. De hertog en de hertogin hadden hun eigen hofhouding. Maria verbleef vaak langer op een plek dan de hertog, maar ze reisde ze ook van de ene naar de andere uithoek van het hertogdom als zij een deel van de bestuurlijke verantwoordelijkheid van haar man overnam. Die ruimte hadden vrouwen toen, hun rol was veel groter dan we nu vaak denken.
Al die burchten en steden hadden hun eigen administratie. Het klinkt misschien saai, maar boekhoudingen zijn ook een bron van verhalen, zoals over hoe ene Reinken Huesman van dorp naar dorp reisde om riet te kopen voor het lekkende dak van het huis te Middelaar. Of over hoe Maria’s hovelingen onderweg van Rosendael naar Middelaar haring te eten kregen. Als je die verhalen kent, dan zie je ineens van alles in het landschap.
Maria was een beetje de Máxima van de vijftiende eeuw. Ze was opgegroeid in de allerhoogste hofkringen, ze wist hoe de wereld in elkaar zat en ze maakte zich heel snel de taal van haar nieuwe land eigen. En ze hield van de beste mode uit haar tijd, ze was zelfverzekerd en het lijkt erop dat ze haar man af en toe wat overvleugelde.
Ik ben heel content met de tentoonstelling over haar in het Valkhofmuseum in Nijmegen. Haar pas gerestaureerde gebedenboek is daar natuurlijk het belangrijkste object, maar we laten ook een heleboel andere dingen zien die zij indertijd moet hebben gezien, zoals de grote kaarsenkroon uit Zutphen, een altaarpaneel uit Keulen en een devotiebeeld uit Renkum, dingen die daar nu vaak nog altijd een religieuze functie hebben. We hebben bruiklenen uit de grote musea van Parijs, Brussel, New York en Chicago, maar ook hier uit de regio, zoals een prachtig venstertje van een tere madonna uit Kranenburg, waar Maria op bedevaart is geweest. We vergeten wel eens dat er heel veel kunst nog is op de plek waarvoor het ooit gemaakt is. Ik vind het mooi om dat te laten zien.”
Johan Oosterman (1962) is hoogleraar Oudere Nederlandse letterkunde en gastconservator van de tentoonstelling ‘Ik, Maria van Gelre’ in Museum Het Valkhof in Nijmegen (tot 6 januari 2019)
EEN GEREDIGEERDE VERSIE VAN DIT INTERVIEW VERSCHEEN OP 13 OKTOBER 2018 IN