Recensie van Twan Geurts, Rolduc. De laatste dagen van een kleinseminarie (2011). Balans, 273 blz.
De schrijver
Misdienaar Twan Geurts (1950) wist het zeker: hij wilde priester worden. En inderdaad mocht hij in 1962 naar het kleinseminarie en internaat Rolduc bij Kerkrade, waar hij zijn gymnasiumdiploma haalde, maar zijn roeping verloor. Wel werd hij theoloog en journalist; in 2008 verscheen zijn Engelen van deze tijd.
Zijn thematiek
Rolduc beschrijft de ondergang van dat ooit zo chique roomse internaat, dat kort na de oorlog een nieuw leven begon als vooropleiding voor Limburgse jongens met een priesterroeping. Een succes werd dat niet: het aantal aanmeldingen bleef teleurstellen. Ook ingrepen om externe leerlingen en meisjes tot het gymnasiumonderwijs toe te laten, hielpen niet en in 1974 deed de allerlaatste examenkandidaat het licht uit op het internaat. Het kleinseminarie had alle grote en kleine conflicten over maatschappelijke en kerkelijke vernieuwing niet overleefd.
Geurts’ boek vertelt hoe de jaren ’60 en ‘70 de gezagsgetrouwe wereld van Rolduc binnendrongen en daar de persoonlijke verhoudingen in de lerarenkamer op meer dan scherp zetten. Vijftig jaar later blikken de meeste betrokkenen nog opvallend bitter terug op dit gevecht tussen vernieuwers en orthodoxen.
Ook veel voormalige leerlingen hebben per saldo geen prettige herinneringen aan hun schooltijd: het isolement, de discipline, de heimwee… Nee, Rolduc was geen fijne kostschool à la Harry Potters Zweinstein.
Mooiste zin
Geurts is geen mooischrijver, maar als vaardig journalist weet hij zijn gesprekspartners treffende uitspraken te ontlokken. Zoals deze van een oud-leerling: ‘Het is vooral uit onnozelheid dat ik naar Rolduc wilde. Maar het was ook een strategie om te ontsnappen aan het dorpse leven. Via Rolduc trok je hoe dan ook de wijde wereld in.’
Opvallendste stelling
Nu kun je je met de schrijver afvragen wat het belang is van weer zo’n boek over een jeugd waarin je je met koud water moest wassen, je in het geniep je eerste kuise kussen uitwisselde en fatsoenlijke mensen de Beatles nog uitmaakten voor krijsende jongelui met ponyhaar.
Wel, de nieuwswaarde van Geurts’ boek zit vooral in het verhaal van die medeleerling die jarenlang vrijwel dagelijks werd ‘gepakt’ door nota bene die populaire geschiedenisleraar. Zijn relaas maakt pijnlijk duidelijk hoe dit soort misbruik vreet aan de waardigheid van slachtoffer, dader en iedereen die er vanaf moet hebben geweten.
Extra wrang is dat er wél heel scherp werd toegezien op puberaal gefoezel tussen leerlingen, die daarvoor dan zonder pardon van school konden worden gestuurd. Met name de latere bisschop Gijsen was bij de opsporing hiervan bijzonder vlijtig – het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK heeft hem vorige week overigens schuldig verklaard aan onbetamelijk gegluur. Anno 2011 is het onvoorstelbaar hoe de leiding van een internaat zich aan één oog zo blind heeft kunnen houden.
Reden om dit boek niet te lezen
Geurts geeft grif toe dat hij geen enkele verwantschap met Gijsen voelt; niet nu en niet toen hij als gymnasiast naar vrijheid snakte. Daar valt in te komen. Toch stoort het dat hij Gijsen afschildert als Harry Potters kwelgeest Sneep en hem enkel lelijke eigenschappen en bedoelingen toedicht. Zo zou Gijsen zijn proefschrift uit wraakzucht hebben geschreven – hoe weet Geurts dat? Waarom laat hij zijn voormalige godsdienstleraar en mentor zo clichématig lispelen, prevelen en sluipen in plaats van spreken en lopen? Spreken feiten en verhalen niet al voor zich?
Reden om dit boek wel te lezen
Rolduc brengt de benauwende sfeer van het jongensinternaat goed in beeld, hoewel het ook ruimte geeft aan vrolijker verhalen, zoals van Eerste Kamerlid Loek Hermans. Hoofdrolspeler Gijsen weigerde echter medewerking en ook de officiële archieven bleven voor Geurts gesloten, met als argument dat de commissie Deetman voorrang had. Als kroniek is het boek dus incompleet en verre van gesloten, maar juist daardoor is het uitzonderlijk actueel.