Een mens wil friemelen

Recensie van Darian Leader, Handen. Wat we met ze doen – en waarom. Bezige Bij, 160 blz.


Kaft HandenNog niet zo lang geleden kon ik me oprecht verbazen over hoe bijna iedereen in de trein met een smartphone in de weer was en ik het uitzicht op de weilanden helemaal voor mezelf privé had. En me hoofdschuddend afvroeg waar het toch heenging met de wereld. Waar bleef de menselijke betrokkenheid, de diepgang en de aandacht voor de omgeving? Maar ik beken: inmiddels heb ik zelf natuurlijk ook zo’n ding. En na vijf minuten koeien kijken ga ik in de trein toch ook maar even mijn mail checken, op een nieuwssite kijken of de wereld nog niet is vergaan en appen dat ik eraan kom. Diep in mijn hart vind ik het zelfs wel prettig dat de dame tegenover mij tegenwoordig liever zit te sms’en dan haar sores over mij uitstort.

Verontrustend? Ach, vindt de Britse psychoanalyticus Darian Leader (1965) in zijn boek ‘Handen. Wat we met ze doen – en waarom’. Echt nieuw is dit gedrag in elk geval niet. Wij mensen proberen ons nu eenmaal vaak te onttrekken aan onze omgeving (lees: moeder) en willen niet alleen hier, maar ook tegelijk graag elders zijn. Dezelfde reden dus waarom we boeken lezen, films kijken en al eeuwen naar verhalen luisteren.

Al dat hedendaagse gescroll, geswipe en geklik richt de blik op wat volgens Leader misschien wel ons belangrijkste lichaamsdeel is: de hand. Let er maar eens op: onze handen zijn altijd in beweging. Wie niets omhanden heeft, wordt al gauw doodongelukkig. Nu kunnen we daar natuurlijk het protestantse arbeidsethos de schuld van geven: ledigheid is immers des duivels oorkussen en met name een vrouwenhand dient (gelijk een paarden- of koeientand) nooit stil te staan. Lege handen dwalen immers al gauw af, terug naar het eigen lichaam, gaan pulken en wrijven, krabben en verwonden. Dus boven de dekens ermee, geen handen in je broekzakken en zorg dat je wat te doen hebt! Ook tijdens het gebed is er een duidelijk protocol: handen tegen elkaar of netjes gevouwen. Friemelen aan een rozenkrans of gebedssnoer mag ook.

Want onze handen mogen dan sinds Aristoteles het verlengstuk van onze wil zijn, ze leiden maar al te vaak hun eigen leven en dat hebben we lang niet altijd in de hand, dat weet iedereen die wil stoppen met roken en nagelbijten. De neurologie kent zelfs het ‘alien handsyndroom’, dat bijna het ‘Dr Strangelovesyndroom’ had geheten,  naar de film waarin Peter Sellers herhaaldelijk met zijn linkerhand de rechter moet tegenhouden, omdat die de Hitlergroet wil brengen. Ook in horrorfilms struikel je over de bezeten handen die tegen de wil van hun eigenaar hun eigen enge, meestal moordzuchtige ding doen.

De geschiedenis van de rusteloze hand gaat overigens stukken verder terug dan Calvijn. Het begon er volgens Leader mee dat onze verre voorouders op twee benen gingen lopen, niet meer door de bomen slingerden en hun handen iets nieuws te doen moesten geven. Dus vonden ze gereedschap uit. En wapens, want het verschil daartussen is maar klein. In de klassieke oudheid al zagen filosofen als Anaxagoras en Aristoteles een verband tussen hand en intelligentie, hoewel er nog te twisten valt over wat het feitelijke evolutionaire keerpunt moet zijn geweest: die grotere schedel of de lege hand.

De verhouding tussen hoofd en handen is een verhaal apart. We schijnen voortdurend aan ons hoofd te zitten: we krabben achter oren, zuigen op vingers en duimen, trekken aan oorlelletjes, peuteren in neuzen, plukken aan snorren, baarden en hoofdhaar, afhankelijk van leeftijd en geslacht.

Leader grabbelt heel wat heerlijke cultuurhistorische weetjes over de hand bij elkaar. Zo bungelt er niet zomaar in bijna elke avonturenfilm wel iemand aan een hand boven een afgrond, wat leidt tot fraaie en soms discutabele speculaties over de onwaarschijnlijke kracht van babyknuistjes, de lol van tikkertje spelen en bondage en waarom het zo moeilijk is om dingen los te laten.

En wist u bijvoorbeeld dat de hand het meest genoemde lichaamsdeel in de Bijbel is, in het Oude Testament alleen al meer dan tweeduizend keer? Dat God in het vroege christendom vaak werd afgebeeld als een enorme hand die uit de wolken komt? Dat de gebaren de Romeinse redenaar Cicero bijna net zo beroemd waren als de inhoud van zijn toespraken en het geen toeval kan zijn dat zijn moordenaars niet alleen zijn hoofd, maar ook zijn afgehakte handen tentoonstelden? Ooit opgevallen dat op bijna alle schilderijen over de zondeval Eva de appel betast en nog niet eet? Fascinerend is ook Leaders verhaal over hoe we sinds de zestiende eeuw met allerlei modieuze friemelaccessoires in onze handen over straat gaan, zoals handsschoenen, waaiers en snuifdozen. Paraplu’s, sigaretten en nu dan smartphones. Niets in de hand hebben en met lege handen staan schijnen ons letterlijk onmogelijk te zijn.

Toch is het niet uitsluitend nerveus gepluk daar aan het eind van onze armen. Vooral als we iets met textiel doen, schijnt dat heel heilzaam te zijn. Zo kregen soldaten die terugkwamen uit de Krimoorlog het advies om te gaan breien of borduren, omdat dat zou helpen tegen wat we nu een posttraumatische stressstoornis zouden noemen. Ook werden in die tijd drukke schooljongetjes aan het breien gezet om te voorkomen dat ze met gummetjes gingen gooien en met inkt knoeiden. En wist u dat Hans Christian Andersen veel van zijn sprookjes in een weverij heeft opgepikt? Zou het toeval zijn dat verhalen uit (rode) draden bestaan en de schikgodinnen als weefster of spinster worden afgebeeld?

De mens is een friemelende soort, stelt Leader vast. Onze handen willen nu eenmaal wat te doen hebben: bij de tv spelen we met de afstandsbediening en snaaien we chips, ook als we helemaal geen honger hebben. In de les tekenen we poppetjes, in het café spelen we met bierviltjes  en vandaag de dag tikken, swipen en scrollen we ons suf op onze smartphones. Het is nu eenmaal onze aard. Let maar eens op. Ik beloof u: na dit boek kijkt u opeens heel anders naar uw handen.


Een geredigeerde versie van deze recensie verscheen op 18 maart 2017 in

logo Trouw