Hoe de landheer verdween uit Baak

Recensie van Astrid Schutte, De laatste heer. Hoe de bevoorrechte klasse in Nederland plaatsmaakte voor de gewone man. Ambo|Anthos, 320 blz.


Vooral Gelderland staat er vol mee: de prachtigste landhuizen en kastelen, waarlangs het heerlijk fietsen is. Vaak mag je de slotgracht over, door het park wandelen of (onder begeleiding, dat wel) binnen rondkijken. Nee, om je even freule of landjonker te wanen, kun je goed in Gelderland terecht.

Maar je kunt ook stuiten op zo’n streng bordje met ‘Privé’ erop. En als ik dan tussen de spijlen van zo’n statig hekwerk door sta te gluren, vraag ik me af: wonen daar inderdaad nog mensen met dubbele namen? En waar halen die het geld vandaan om de boel goed in de verf te houden? En, jaloerse vraag, is het nog wel van deze tijd dat iemand zoiets prachtigs voor zichzelf privé heeft?

Voor Huize Baak, in een dorpje onder Zutphen, was het antwoord op die laatste vraag in 1956 ‘nee’, zo blijkt uit Astrid Schuttes ‘De laatste heer’. Als Baakse van geboorte is ze de geschiedenis van het geslacht Helmich ingedoken, dat sinds 1868 heer en meester van dat Achterhoekse landgoed was. Dat waren inderdaad andere tijden: bijkans het hele dorp was als pachter afhankelijk van de landheer, voor wie alle mannen eerbiedig hun pet afnamen. En als ze met Sint-Peter op het Huis de jaarlijkse pacht persoonlijk aan de landheer kwamen afgeven, moesten ze een rode boerenzakdoek bij zich hebben – nee, geen witte, want dat duidde op te veel verbeelding. Ook kon het dorp zomaar opgetrommeld worden voor onbetaalde klussen op het landgoed, bijvoorbeeld als drijvers bij een adellijke jachtpartij, waarbij ze vanzelfsprekend niet meedeelden in de buit.

Toch hadden ze het in Baak niet slecht getroffen, noteert Schutte: de pacht was er schappelijk en de zeer katholieke Helmichs namen hun maatschappelijk verplichtingen als grootgrondbezitters in de ‘sociale kwestie’ uiterst serieus. Zo waren ze in 1901 medeoprichter van de lokale coöperatieve boerenleenbank, waardoor voortaan ook Baakse boeren in de toekomst van hun bedrijf konden investeren.

Hoe gunstig die persoonlijke feodale dorpsverhoudingen konden uitpakken, blijkt uit het levensverhaal van Schuttes eigen vader, Jan. Doorleren na de lagere school zat er voor deze katholieke pachterzoon vooreerst niet aan: hij moest meezwoegen op de tuinderij van zijn hardvochtige stiefvader. Maar zijn leergier liet zich niet onderschoffelen, zo bewees hij toen hij een mentor vond in Werner Helmich, de laatste heer van Baak. En met succes, want dankzij diverse avondopleidingen en de kruiwagens van de kasteelheer had Jan zich in 1967 toch maar mooi opgewerkt tot directeur van de Baakse bank.

Bijzonder geslaagd aan ‘De laatste heer’ is hoe Schutte twee familiegeschiedenissen met elkaar vervlecht en aan elkaar spiegelt. Het is een lokaal verhaal van opkomst en verval, van wisseling van wacht en macht, van wat mensen scheidt en bindt. Aan de ene kant bejubelt Schutte de zegeningen van een steeds breder toegankelijk onderwijs, een onderwerp waarover ze de statistieken paraat heeft. Ze schetst de geboorte van de meritocratie, waarin diploma’s meer waard werden dan een doorluchtig voorgeslacht. Rekent voor hoe krap bij kas een grootgrondbezitter kon komen te zitten toen de erfbelasting in 1911 progressief werd. Legt uit hoe pachters mondiger werden, mede dankzij een Duitse wet uit 1941 die bepaalde dat pachtovereenkomsten voortaan op schrift moesten staan en goedkeuring behoefden van de Grondkamer – een erfenis uit de oorlog die na de bevrijding niet werd teruggedraaid.

Maar hoe schatplichtig academica Schutte ook is aan al die vooruitgang, ze heeft een mild oog voor de tragische kanten ervan. Zoals voor hoe de zachtmoedige Werner vervreemdde van zijn naaste familie in ruzies over de onvermijdelijke verkoop van het Huis, waarvoor hij eerder toch zo plichtsbewust een juridische carrière had opgeofferd. Voor hoe zijn positie van machtigste man van het dorp werd overgenomen door een bankdirecteur.

Die op zijn beurt aan het eind van zijn loopbaan in zijn macht beknot zou worden door zijn bancaire bovenbazen, die vonden dat hij zijn klanten veel te gemakkelijk geld verstrekte, enkel omdat hij ze persoonlijk kende en vertrouwde. En die het, net als een generatie eerder Werner Helmich, uiteindelijk ook zou verliezen van de tijdgeest toen in 1980 zijn bouwplannen voor een rentenierswoning in Baak stukliepen op een onverbiddelijk bestemmingsplan, protesten van de voetbalclub en krantenkoppen in De Gelderlander.

Ja, het bleek rap te kunnen gaan met de opkomst en val van de macht in dit Achterhoekse dorpje, waar de bank inmiddels verdwenen is, de grote Sint-Martinuskerk uit 1891 een rijksmonument staat te wezen en Huize Baak eigendom is geworden van een klaarblijkelijk kapitaalkrachtige internationale stichting voor christelijke gebedsgenezing.

Maar het is niet een en al weemoed en vergankelijkheid: er is ook veel ruimte voor ouderwetse ontroering van ach-ja-zo-ging-dat-toen, zoals in de verhalen over hoe de Helmichs en Schuttes zoal aan de man of vrouw kwamen. Zo won Werner met een slim geplande bedevaart naar Rome het hart van ondernemersdochter Aldegonda Schneider, fietste Jan wekelijks twee uur heen en twee uur terug naar Groessen om tuindersdochter Willy Bosman het hof te maken en kostte het de smachtende katholieke verloofden indertijd heel wat energie en sublimatie om het tot aan hun huwelijksdag ‘netjes’ te houden.

Hoewel het tweede huwelijk van Jans moeder bepaald geen kasteelromance was, toen ze in 1928 als weduwe met drie jonge kinderen weinig keus had dan te hertrouwen met een man die zich ontpopte tot een autoritaire driftkop – je moest het er maar mee doen in een tijd zonder weduwen- en wezenpensioen.

In haar uitleiding stelt Schutte de vraag hoe persoonlijk je kunt worden in een boek waarin je eigen overleden vader een hoofdrol speelt. Inderdaad een lastige kwestie, te meer omdat ze in haar laatste hoofdstukken ook gedetailleerd ingaat op de felle conflicten die zij als linkse Nijmeegse studente had met haar zo gezagsgetrouwe vader. Ze is daar bewonderenswaardig eerlijk en oprecht in, maar mij beviel de neutralere, minder psychologische insteek van haar eerdere hoofdstukken toch beter.

Maar verder is ‘De laatste heer’ gewoon een goed geschreven voorbeeld van boeiende regionale geschiedschrijving en je hoeft echt niet van Achterhoekse of katholieke huize te zijn om daar volop van te kunnen genieten. En mijn volgende fietstocht naar een Gelders kasteel gaat dankzij Astrid Schutte natuurlijk naar Baak.


EEN GEREDIGEERDE VERSIE VAN DEZE RECENSIE VERSCHEEN OP 14 AUGUSTUS 2021 IN

logo Trouw