Recensie van Craig Harline, Jacobs vlucht. Een familiesaga uit de Gouden Eeuw. Vantilt, 352 blz.
Veertig jaar geleden heeft Craig Harline (1956) misschien wel bij u of uw ouders op de stoep gestaan. Hij kwam uit Californië, reed rond op een fiets en droeg een onwaarschijnlijk wit overhemd. En hij had Nederlands geleerd om als mormoon uw ziel te redden. Bekeerd heeft hij al met al niemand, bekent hij nu; wel raakte hij mateloos geïnteresseerd in andere godsdiensten en de Europese Reformatie. Terug in de VS ging hij daarom geschiedenis studeren en in 1986 promoveerde hij aan de van oorsprong Nederduitse gereformeerde Rutgersuniversiteit. Sindsdien heeft Harline diverse populairwetenschappelijke boeken geschreven over de (contra)reformatie in de Lage Landen, zoals ‘De verzoekingen van zuster Margriet’ (1997) en ‘De wonderen van Jezus-Eik’ (2003). En nu dan, speciaal voor de Nederlandstalige markt, ‘Jacobs vlucht. Een familiesaga uit de Gouden Eeuw’.
Ook voor ‘Jacobs vlucht’ is Harline diep de Nederlandse en Vlaamse archieven ingedoken. Stapels notulen van eindeloze classis- en kerkenraadsvergaderingen, vaak in het onleesbare handschrift van een van zijn hoofdpersonen, sneupte hij ervoor door. Het resultaat mag er zijn: een dramatische familiegeschiedenis in drie bedrijven, over honderd jaar religieuze koppigheid.
Het begint als de Delftse kleermaker Roelandt zich in de apocalyptische tijden rond 1560 tot het calvinisme bekeert. In het diepste geheim uiteraard, want de zeer katholieke IJzeren Hertog Alva heeft overal spionnen en maakt dodelijke metten met ketters. Gelukkig neemt Roelandt in 1568 net op tijd de benen, vermoedelijk naar Duitsland. Daar althans duikt een aantal jaren later zijn zoon Jacob Rolandus (1562-1632) op. De jongen kan opvallend goed leren en studeert gereformeerde theologie in Antwerpen, Heidelberg en Genève.
In 1603 belandt hij (met vrouw en inmiddels acht koters) als predikant in het zeer rechtzinnige Amsterdam, waar orgelspel tijdens de dienst verboden is, omdat het gemakkelijk verlokt tot ‘gedachten van vleeschelijke lusten’. Hij zal zich daar met haatpreken actief inzitten voor de verdrijving van die duivelse, veel te rekkelijke remonstranten.
Echt beroemd wordt hij als assessor van de Dordtse Synode en vertaler van de Staten Bijbel. Dat laatste project duurt overigens vele jaren langer dan verwacht, ook omdat zijn inmiddels derde vrouw het (schande!) openlijk vertikt om voor deze eervolle klus met hem mee naar Leiden te verhuizen. Jacobs dochter heeft haar stiefmoeder er namelijk van beschuldigd dat ze 373 gulden uit de huishoudpot heeft gestolen. Stiefmoeder eist: zij eruit of ik eruit, maar Jacob krijgt het niet over zijn oude hart zijn dochter te laten vallen. Tot een verzoening tussen de echtelieden zal het nooit meer komen, ondanks alle bemoeienis van de kerkenraad.
Voor Jacobs zoon Timotheus (1594-1667) begint het goed. Al jong predikant, in Ouderkerk, een mooi dorpje vlakbij Amsterdam. Zeer deugdzame echtgenote. Alleen wel veel onbeschaamde katholieken daar: de ‘dorpspaap’ loopt zomaar in zijn priesterlijk gewaad over straat. Ook de bezoldiging blijkt nogal mager en Timotheus leent 400 gulden uit het armenblok. Ruzie binnen de gemeente. Iedereen veelvuldig op het matje bij de classis. Timotheus weigert het avondmaal te bedienen. Verzoening? Vergeet het maar. Timotheus wordt naar het paapse Brabant weggepromoveerd, waar vreemd genoeg niemand onder de indruk is van zijn theologische gelijk. Ook in Boxtel heeft hij al gauw mot, met nota bene een medegereformeerde buurman, over een schuurtje en de afvoer van het ‘secreet’. De Rijdende Rechter zou er nog geen brood van lusten.
En dan het allerergste: zijn zoon Jacob wordt stiekem katholiek en loopt weg naar Antwerpen. Timotheus doet wanhopige pogingen de nog minderjarige en ongetwijfeld misleide knaap te ontvoeren, maar Jacob ontsnapt en volhardt in zijn nieuwe geloof. Er volgt een uitgebreide, hartverscheurende correspondentie met zijn zus, Maria, waarin beiden elkaar veelal in tranen proberen te overtuigen van hun katholieke respectievelijke gereformeerde gelijk en zo de ander te redden van een onherroepelijk einde in de hel.
Tevergeefs, Jacob wordt zelfs jezuïet. Jesuwijten! Hyena’s zijn het, dat weet elk gereformeerd kind! Dan geeft Maria het op. En in 1663 vertrekt Jacob als missionaris naar Brazilië. Daar ligt hij snel overhoop met zowel Portugese kolonisten als mede-jezuïeten, over bijvoorbeeld de principiële vraag of je gedoopte indianen als slaaf mag houden. Ondanks alle gelijk van de wereld vertrekt hij uiteindelijk gefrustreerd naar het Afrikaanse eiland São Thomé. Daar overlijdt hij drie weken na aankomst, vijftig jaar oud.
‘Jacobs vlucht’ is een prachtig boek om bij de kachel achter elkaar uit te lezen. Het leest als een roman, hoewel er geen enkele dialoog in staat en Harline keurig binnen de gedocumenteerde lijntjes blijft. Wel irritant zijn de voorspelbare cliffhangers aan het eind van menig hoofdstuk, net als hoe Harline u in de prologen erop met een vage vooruitblik lekker probeert te maken voor komende drama’s. Gelukkig maakt hij veel goed met zijn formidabele kennis van het alledaagse leven tijdens de Reformatie en amusante, origineel 17e eeuwse tekstfragmentjes. Echt leuk zijn zijn kurkdroge tussendoorzinnetjes met commentaar op de gebeurtenissen en het karakter van zijn hoofdpersonen: soms ironisch, soms sarcastisch en overwegend inlevend – het zal inderdaad je kind, vader of (buur)man maar wezen!
Harline bevestigt veel bekende vooroordelen over gereformeerden: intolerante, kleingeestige en onverbeterlijke betweters. Maar ook hun katholieke vijanden konden er wat van, net als van bewonderingswaardiger eigenschappen als doorzettingsvermogen, gewetenstrouw en studiezin. ‘Jacobs vlucht’ gaat over de (contra)reformatie op z’n smalst èn op z’n breedst. Los daarvan: veel van wat mensen elkaar èn zichzelf aandoen in de naam van het enig ware geloof, zou net zo goed een zaak van karakter en generatiekloof kunnen zijn, concludeert hij.
Voor een pijnlijke familiedrama als dat van het geslacht Rolandus hoeft u trouwens helemaal geen vier eeuwen terug. In 2011 spiegelde Harline in zijn boek ‘Conversions’ de breuk tussen de jonge Jacob en zijn familie aan die van een jonge Amerikaan die in 1973 mormoon werd en vervolgens zijn ouders (en zijn nieuwe kerk) nogmaals diep schokte toen hij als homo uit de kast kwam. Vraagje: wat zou u doen als uw bijna volwassen kind zich opeens aansluit bij een volgens u doodenge sekte? Een boerka aantrekt? Of juist verklaart afvallig te zijn? ‘Jacobs vlucht’ is wat dat betreft nog opmerkelijk actueel.