Het lag altijd aan het vrouwenlichaam

Interview met Deborah Feldman, schrijfster van ‘ONORTHODOX. DE SCHOKKENDE BREUK MET MIJN ROOTS’, De Geus; 226 blz.


Kaft FeldmanDeborah Feldman (1986) groeide op in de joods-orthodoxe Satmar-gemeenschap in New York. Haar moeder maakte zich ervan los toen Deborah nog klein was; haar orthodoxe grootouders namen de opvoeding over.

In het onlangs vertaalde ‘Onorthodox’ (2012) vertelt Deborah het verhaal van haar jeugd in deze geïsoleerde gemeenschap, waarin heel veel moest en nog meer niet mocht, vooral als je een meisje was. Als dochter van een ‘slechte’ moeder werd ze extra strak gehouden, zeker toen ze verdacht veel belangstelling kreeg voor de Engelse taal, in een wereld waarin alleen maar Jiddisch gesproken mocht worden. Op haar zeventiende arrangeerde haar familie een huwelijk voor haar met een geloofsgenoot die haar wel aardig leek, maar die net als zijzelf van toeten noch blazen wist – ze hoorde pas vlak voor de trouwerij dat ze een vagina had.

Na de geboorte van hun zoon strandde het huwelijk en verliet ze, net als ooit haar moeder, de Satmar-gemeenschap. Anders dan haar moeder lukte het Deborah wel om de voogdij over haar kind te krijgen, mede dankzij de hulp die ze via internet vond. Tegenwoordig woont ze met haar zoon in Berlijn.

“Waar mijn boek over gaat? Sommige mensen denken dat het over een krankzinnig geloof en vrouwenemancipatie gaat. Maar het is veel simpeler: ‘Onorthodox’ is een universeel verhaal over hoe je trouw aan jezelf probeert te blijven als je omgeving er alles aan doet om dat te voorkomen.

Niet van ijzer

Toch begon ik pas aan vertrekken te denken toen mijn zoon in mijn armen lag. Ik weet niet of ík een beter leven verdiende, maar hij moest die kans wel krijgen. Mijn vertrek had meer met wanhoop dan met moed te maken, ik was te soft, had te weinig Ausdauer. Vrouwen als mijn tante en grootmoeder, die altijd gebleven zijn en alles dag in dag uit hebben verdragen, die waren pas van ijzer.

We leefden volkomen geïsoleerd, maar dankzij mijn grootmoeder wist ik dat er een ander leven bestond. Ze vertelde vaak over haar jeugd in Europa, van voor de oorlog, over hoe anders en minder fanatiek het leven toen was. Bij ons waren boeken en muziek verboden, maar zij praatte over Chopin, Liszt en Bartók, zij was mijn toegang tot een andere, magische wereld. Dus toen ik onderin haar kast een verstopt boek vond, wist ik dat lezen oké was. Ik denk nog elke dag aan haar.

Of ze nog leeft, weet ik niet. Volgens mijn laatste informatie is ze in een chassidisch verpleeghuis in New York opgenomen. Ik ben erheen gegaan maar ze wilden me niet binnenlaten. Mijn troost is dat ze dement was toen ik de gemeenschap verliet en nooit heeft beseft dat ik vertrokken ben.

Minigeluk

Ik heb niet geleerd om geluk na te streven; groot en intens geluk wantrouw ik nog steeds. Ik houd van minigeluk, dat ik met mijn hond kan wandelen, kan fietsen, kan autorijden. Allemaal dingen die andere mensen vanzelfsprekend vinden, maar die bij ons niet mochten.

Het waarom achter al die verboden is een complex verhaal. Het komt erop neer dat de Satmar-gemeenschap ervan overtuigd is dat de Holocaust een straf van God was, omdat zoveel Joden zich in de negentiende eeuw geassimileerd hadden en het verbond overtraden dat we aan het begin van de diaspora met God hadden gesloten. Volgens onze rabbi was het de taak van onze gemeenschap om zo vroom te leven, dat we de zonden van die geassimileerde Joden zouden compenseren en God zo gelukkig zouden maken, dat hij het bestaan van al die ongehoorzame Joden zou vergeten.

Meisjesbenen

Maar het was nooit goed genoeg, dus elke keer als er iets ergs gebeurde, werden de regels strenger. Ik herinner me een preek na de aanslag op een Joods centrum in Argentinië in 1994. De rabbi stroopte toen een toch al ondoorzichtige en dikke meisjeskous om zijn arm en zei: ‘Weten jullie waarom deze dingen gebeuren? Omdat de kousen niet dik genoeg zijn en je de benen van de meisjes kunt zien! Daarom is God zo boos!’ Het lag altijd aan het vrouwenlichaam: dan waren de rokken niet lang genoeg, dan moesten de getrouwde vrouwen opeens hun dure pruiken wegdoen omdat het echte haar ervan uit afgodisch India bleek te komen.

Er is veel gebeurd sinds ‘Onorthodox’ in 2012 verschenen is. Op dat moment waren er zo’n veertig mensen bekend als Aussteiger, nu zijn het er duizenden. Dat komt natuurlijk niet uitsluitend door mijn boek, het was meer een kettingreactie. Maar het heeft wel iets teweeggebracht: ik kreeg brieven van mensen die na mijn boek besloten eindelijk hun ouders te vertellen hoe ze zich voelden of uit hun gearrangeerde huwelijk te stappen.

Ik ben voor antisemiet en Goebbels uitgemaakt, maar dat was geen verrassing, dat doen ze met iedereen die vertrekt. Het bevestigde alleen maar dat ik de juiste beslissing heb genomen. Want wat voor een familie is dat, die je bedreigt en wil dat je zelfmoord pleegt? Dat is geen familie.

Smartphones

De rabbi’s vinden internet een duivels product. Maar smartphones zijn moeilijk te controleren, die kun je makkelijk verstoppen, die heb je ook nodig om te bellen. En dus kunnen mensen gaan googelen op de vraag of God bestaat en ontdekken dat er veel verschillende antwoorden zijn; ook dat verklaart waarom er de laatste tijd zoveel mensen vertrekken.

Je zou misschien verwachten dat de regels dan soepeler worden, maar het tegendeel gebeurt. In 2012 nog kwamen er zo’n 60.000 orthodoxe gelovigen en rabbi’s in een stadion bijeen om internet te vernietigen; ze geloofden dat ze samen voldoende spirituele kracht hadden om God te laten ingrijpen. Het heeft niet gewerkt.

Wat dit allemaal met mijn religieuze gevoelens heeft gedaan? De vraag is meer of ik die ooit heb gehad. Ik ga niet meer naar de synagoge en doe niets met spiritualiteit. Maar als schrijfster ben ik natuurlijk wel gevoelig voor het hemelse; mijn contact met het concept God gaat nu via de kunst.”


EEN GEREDIGEERDE VERSIE VAN DIT INTERVIEW VERSCHEEN OP 22 SEPTEMBER 2018 IN

logo Trouw