Au revoir la Russie, bonjour Paris

Recensie van Helen Rappaport, De Romanovs na de val. Ballingschap in het Parijs van de Belle Époque ten tijde van revolutie en oorlog. Uit het Engels vertaald door Paul Janse en Rob de Ridder. Spectrum, 368 blz.


Kaft RappaportEen boek over ‘Zaroebezjnaja Roes’, oftewel ‘Rusland buiten de grenzen’? Toen de Engelse historica Helen Rappaport (1947) in 2021 haar boek naar de drukker stuurde, zal ze niet bevroed hebben dat die uitdrukking inmiddels oorlogszuchtige beelden oproept. Maar een dikke eeuw geleden waren het toch heus Russen die met tienduizenden tegelijk hun land uit vluchtten. Ze kwamen toen veelal terecht in Parijs, waar ze in het begin van harte welkom waren.

Waarom Frankrijk? Nu, dat lag voor de hand. De Franssprekende Russische aristocratie kwam er sinds het eind van de 19e eeuw al graag om legendarisch los te gaan. De grootvorsten smeten in het erotische nachtleven van Parijs met edelstenen ter waarde van slagschepen en de prinsessen sloegen dagelijks groot in bij beroemde juweliers, couturiers en kunsthandelaren om zichzelf en hun paleizen zo smaakvol mogelijk te behangen.

Ook betoverden ze, zoals de jongste broer van de tsaar en zijn elegante vrouw, de Franse culturele elite met salons, bals en voortreffelijke diners, plus de financiering van het Russische balletensemble van Sergej Diaghilev, waarin Vaslav Nijinsky met ongekend opwindende sprongen het Franse publiek in extase bracht.

Lenin vond het niks

Daarnaast verkoos ook menig Russisch kunstenaar met grootse ideeën (en dorst) de armoede als bohemien in Parijs boven de tsaristische repressie en dat betrof voorwaar niet de kleinste namen: Ilja Ehrenburg, Marc Chagall, Osip Zadkine, Anna Achmatova, Igor Stravinsky… Nee, Rusland was zeer ‘en vogue’ tijdens de ‘belle époque’, al vond Lenin (hij zat er van 1912 tot 1914) Parijs overigens maar niks: het was er smerig en lawaaiig en er werd veel te veel gekibbeld.

De grote intocht kwam evenwel pas na de Russische Revolutie van 1917 op gang, toen iedereen die iets van de bolsjewieken te vrezen had (en dat hadden er velen), naar het buitenland probeerde te ontkomen en dan veelal in Frankrijk belandde. Vooral de keizerlijke Romanovs en hun entourage hadden goede redenen om de benen te nemen voor de wraakzuchtige bolsjewieken.

Een enkeling had voldoende bezit in West-Europa gestald om daar op oude, grote voet verder te leven, maar de meesten waren al blij dat ze het vege lijf hadden gered en nog wat kostbaarheden mee hadden kunnen grissen, die door het enorme aanbod al snel enorm in waarde kelderden – prins Felix hield het maar een paar jaar uit op de opbrengst van twee meegesmokkelde Rembrandts, hoewel dat ook lag aan zijn onverminderd vorstelijke levensstijl.

Grootvorst en playboy Dmitri daarentegen had niet veel meer dan zijn charmante verschijning en verfijnde manieren in te brengen en ging op jacht naar een rijke echtgenote om de rekeningen van het Ritz te kunnen betalen, al trapte Coco Chanel daar uiteindelijk niet in.

De meeste émigrés moesten dus (soms voor het eerst van hun leven, zo zielig!) op zoek naar werk en dat kwam goed uit, want de Wereldoorlog had honderdduizenden Fransen leven of gezondheid gekost en het land zat dus te springen om werkwillige mensen die voor een schijntje wel aan de slag wilden in de land- en mijnbouw of de fabrieken van Renault.

Ober in vol ornaat

Ook scharrelden tot ontroering en/of leedvermaak van Amerikaanse toeristen heel wat gewezen generaals en prinsen in vol oud ornaat hun fooien bij elkaar als taxichauffeur, ober, portier of Kozakkendanser. De Russische dames waren zelfs opvallend ondernemend: grootvorstin Maria Pavlovna bijvoorbeeld had natuurlijk nooit een vak geleerd, maar kon als adellijke joffer wel prachtig borduren en daar bleek in de Parijse mode-industrie veel emplooi voor te zijn.

Men verwachtte, hoopte aanvankelijk dat het gauw gedaan zou zijn met de bolsjewieken, maar dat viel vies tegen. Koetepov, een generaal van de verslagen ‘witte’ legers, probeerde vanuit Parijs ondergronds verzet te organiseren, er werden plannen gesmeed voor coupes, er werd gespioneerd en tegengespioneerd, geprovoceerd en geïnfiltreerd, vermomd en met bommen gegooid, ontvoerd en verdwenen, maar de geheime dienst van de Sovjets was steevast het sluwste – tegen die passages uit Rappaports boek kan geen Ludlum op.

Wat ook niet hielp was dat de Romanovs in Parijs ruzie kregen over wie van hen de wettige nieuwe tsaar was, aangenomen dat Nicolas II inderdaad niet meer leefde, want daar wilde nog lang niet iedereen aan. En toen ook Frankrijk (hoe verraderlijk!) het sovjetregiem in 1924 erkende, verzonk een groot deel van de Russische gemeenschap in een lethargische heimwee naar het Heilige Rusland.

De economische crisis maakt het er evenmin beter op: de taxichauffeur met dat charmante accent en die goede manieren was plots ‘een vuile Rus’ en banendief geworden en het borduurwerk was opeens uit de mode. En toen een politiek doorgetripte Rus in 1932 de Franse president Paul Doumer vermoordde en Stalin in 1939 een pact met de Franse aartsvijand Duitsland sloot, kon je als Rus maar beter je heil in Amerika zoeken. Of, zoals ook voorkwam, teruggaan naar Rusland om tenminste thuis te sterven, soms veel eerder dan je had gehoopt.

Rappaport schetst een leesbaar en veelzijdig beeld van hoe een aantal generaties Russische ‘émigrés’ (klinkt toch meteen een stuk chiquer dan ‘vluchteling’ of ‘asielzoeker’) met wisselend succes probeerde te aarden in Frankrijk: adel, pogromvervolgden, kunstenaars, politieke activisten van alle denkbare matigheid en extremiteit. Helemaal compleet is dat beeld ook tot haar spijt niet: de lotgevallen van de armste, minder geletterde vluchtelingen zijn helaas mager gedocumenteerd; die schreven geen brieven, gedichten en verhalen over hoe ze de totale chaos van de eerste helft van de vorige eeuw in de diaspora doorkwamen.

Wilskracht of wegkwijnen

‘De Romanovs na de val’ gaat natuurlijk vooral over vergane glorie en een gelukkig voorbij verleden. Maar er schemert ook een universeel en pijnlijk eeuwig verhaal in door over hoe het is om te moeten vluchten, een plekje moeten bevechten op een overbeladen schip, niets meer hebben dan je lijfgoed en je lichaam, dat te moeten belenen om aan een hap eten te komen. Over overlevingsdrift, wilskracht en elkaar er doorheen slepen, maar ook over alcohol, wegkwijnen, depressie en zelfmoord, wat toch heus niet altijd op de vermeende ‘natuurlijke melancholie’ van de Russen terug te voeren is. En dat is leerzaam, veel leerzamer dan je zou willen.


EEN GEREDIGEERDE VERSIE VAN DEZE RECENSIE VERSCHEEN OP 23 JULI 2022 IN logo Trouw


Lees ook een interview uit 2017 van Janne Chaudron met Helen Rappaport over haar boek ‘Midden in de Revolutie, Petrograd 1917’.