IJselijk amusante taalgrillen

Recensie van zes recente boekjes over leuke en ergerlijke taal


Taal. Het blijft een wonderlijk verschijnsel. Je kunt er van alles mee uitdrukken, maar er ook vreselijk mee miskleunen. Taal brengt mensen samen: een ultrakort ‘ja’ volstaat al om twee levens voorgoed aaneen te smeden. Maar via je taal kun je ook anderen buitensluiten – zoals mijn ouders vroeger Frans gingen praten als ze het onderwerp niet geschikt vonden voor kinderoren.

Taal en identiteit, ook zoiets. Het Nederlands is misschien wel het enige dat we in dit land echt gemeenschappelijk hebben, dus wee degene die er slordig mee omspringt: wie zijn d’s en t’s niet beheerst of met Engelse woorden strooit, wordt al gauw dom of arrogant gevonden. Maar ook voor wie het verschil tussen ‘de’ en ‘het’, ‘dat’ en ‘wat’ en ‘hun’ en ‘hen’ feilloos beheerst, kan de Nederlandse taallogica nog knap bizar zijn. Het heeft ook dit jaar weer geleid tot een stapeltje vrolijke boekjes over taal, die tegenwoordig vooral door vrouwen blijken te worden geschreven.

Letterlijk leedvermaak

Spelfouten van mindergeletterde medemensen, komisch kromme zinnen in advertenties en reclamefolders, onbedoelde (?) dubbelzinnigheden in krantenkoppen. We kunnen er geen genoeg van krijgen, zo blijkt uit het succes van de site taalvoutjes.nl en de bijbehorende scheurkalenders en boekjes. Taalfrikken Vellah Bogle en Inger Hollebeek geven hun lezers daarin zelfs hints over wat de fout nou grappig maakt, mochten die zelf niet meteen het verschil ontdekken tussen ‘imitatie’ en ‘animatie’ of ‘incest’ en ‘insect’.

Vooral de middenstand blijkt nog altijd te grossieren in hilarische spelfouten. En het is waar: je kunt onwillekeurig in de lach schieten van knullig aangeprezen gekaktballen, aspergers en wietlof. Anderzijds: is het nou echt zo leuk om je superieur-vrolijk te maken over andermans gestroffel met een ‘tweedehans’ aangeboden ‘perfechte diebvries’?

Een tweet slaken

Nee, dan de nieuwe Paulien Cornelisse, ‘Taal voor de leuk’, een bundeling van stukjes uit de NRC. Hoofdvraag: is dat na haar ‘Taal is zeg maar echt mijn ding’ (2009) en ‘En dan nog iets’ (2012) nog steeds zo geestig? Jazeker! Cornelisse blijft verrassen met haar onbevangen kijk op de rare, vertederende en gênante kanten van het Nederlands.

Haar zult u niet horen over wat er goed, fout of dom is aan ‘gestofzuigd’ of ‘stofgezogen’ of een gezellig uitgesproken woord als ‘dekrasie’; ze vindt het is al ingewikkeld genoeg om al die taalgrillen alleen al te proberen te begrijpen. Heb je net ontdekt dat het achtervoegsel ‘-sel’ iets negatiefs uitdrukt (baksel, braaksel, aftreksel), blijkt ‘bezinksel’ opeens weer chique te zijn. En snapt u waarom pubers soms extra lettergrepen invoegen? Wat het verschil is tussen ‘Jezus’ en ‘Jeuzus’? Wat klanken en woordjes als ‘è’, ‘dan maar’, ‘nog’ en ‘toevallig’ oproepen?

Ook leuk: de lettergreepregel van Cornelisse, die stelt dat de aanschaf van gereedschap en apparaten van meer dan twee lettergrepen (ijsmachine, bladblazer) overbodig is, al maakt ze een uitzondering voor telefoon en (af)wasmachine. Of haar voorstel om voortaan niet alleen kreten en zuchten, maar ook tweets te slaken. Haar raarste vraag: wat vindt het van oudsher plechtstatige woord ‘benoemen’ er zelf van dat het tegenwoordig voornamelijk opduikt in therapeutische kamertjes met kuipstoeltjes en bekertjes lauwe koffie? Ze weet dat het nergens op slaat, maar Cornelisse heeft er medelijden mee. Zoveel gevoel voor taal, dat gaat niet gauw vervelen.

Jeuk van lentekriebels

Ook NRC-columniste Japke-d. Bouma is nog lang niet uitgeraasd, zo blijkt uit haar nieuwste bundel ‘Mag ik even iets tegen je aanhouden?’ Eerder al ging ze in ‘Ga lekker zélf in je kracht staan’ (2017) en ‘Uitrollen is het nieuwe doorpakken’ (2016) in de aanval op de ‘jeukwoorden’ waarmee managers het kantoorpersoneel van hun werk houden. En nu is dan de vage praat van de rest van Nederland aan de beurt, zoals de politieke lofzang op de ‘hardwerkende Nederlander’, terwijl een weldenkend mens natuurlijk allang weet dat hard werken helemaal niet verstandig is.

Bouma is lekker fel en dwars. Ze schiet vol van een krokus, maar haat de lente vanwege het woord ‘lentekriebels’. Kriebels? ‘Die krijg je toch van beestjes, wollen truien of onaangename mensen?’ Haar verbeelding slaat soms heerlijk op hol. Zo ziet ze bij de rekenmeesters van het Centraal Planbureau een groepje een groepje outlaws voor zich, ‘met lange jassen op paarden en de calculators in hun koppelriemen’, die elke politieke partij uitdagen tot een duel bij het ochtendgloren. Andere dodelijke tactiek: opgeblazen taal juist zo letterlijk mogelijk nemen. Hoezo zijn de verkiezingen ‘het feest van de democratie’? Is Armin van Buuren ingehuurd dan?

Bouma’s ergernis aan klassieke taalfouten als ‘zich irriteren’ en ‘me moeder’ is verspild papier; op dreef raakt ze vooral al ze dikdoenerij aanpakt. Ze prikt heel wat sport-, tv- en reclametaal lek, Sonja Bakker en Stef Blok gaan over de knie om hun domme gekwaak over vrouwen en ook het Engels van ‘The Passion’ van de EO krijgt van jetje. Zelfs Paulus brief over de liefde vindt ze ‘duh’. Tip: blijf ’s ochtends uit Bouma’s buurt, want ze heeft de neiging om ‘alle mensen in een straal van 10 kilometer met een fonduevork door de kokende olie te trekken’, als ze voor 10 uur getergd wordt door een kartonnen koffiebekertje met de tekst ‘Stay positive’ erop. Dat u het alvast even weet.

Akkefiet

Het verkleinwoord, eveneens zo’n dingetje. Waar Cornelisse nog oog heeft voor de charmes van het ootje waarin je kunt worden genomen, wil boze Bouma genadeloos afrekenen met infantiele wijntjes, zonnetjes en uitstrijkjes. Wie echter benieuwd is naar de nuchtere details van dit typisch Nederlandse stukje taal, kan terecht bij Erlijn van Genuchtens ‘Muisje, boontje, beetje’, in ruim 250 trefwoorden, van A4’tje tot en met Zootje.

De aardigste weetjes gaan over verkleinwoorden met een volstrekt andere betekenis en gevoelswaarde dan hun stam, als die al bestaat. Zo is een kliekje vaak geen kleine kliek, heeft Fransje een ander geslacht dan Frans en zijn goedjes enger dan goederen. En waarom hoor je nooit iemand over een akkefiet, een doe of een vlugger? Vermakelijk bladerboekje voor op uw nachtkast.

Straatpraat

Dat jongerentaal vaak niet te volgen is, weet elk kind. En zodra een buitenstaander er een uitdrukking uit oppikt, heeft die alweer afgedaan. Dat geldt helemaal voor de nieuwste variant: straattaal, een stoere stadse mix van Surinaamse, Antilliaanse, Turkse, Arabische, Berberse, Kaapverdische en zelfbedachte woorden en uitdrukkingen. Met een flinke scheut Amerikaans slang, maar wel op basis van het Nederlands. Angstaanjagende verloedering of bruisende taalvernieuwing?

De pas afgestudeerde Jiska Duurkoop zet in ‘Straatpraat’ alle sociodialectische theorieën op een rijtje en probeert dit omstreden verschijnsel door de ogen van de sprekers zelf te bekijken. Daarvoor interviewt ze zegge en schrijven drie (mannelijke) straattaalgebruikers: een duo uit de Haagse gangsta scene en ene Soortkill, lid van een hiphopcollectief dat spreekt en zingt in het Smibanese, een straattaal uit Bims (= de Bijlmer).

Duurkoop schrijft lyrisch over de speelse kanten van deze nieuwe groepstalen, die overigens alleen voor onderling en muzikaal gebruik bedoeld zijn: bij sollicitatiegesprekken, op je werk of tegenover ouderen spreek je ‘echt’ Nederlands, vinden haar informanten. Maar straattaal heeft ook een criminele kant: wijkbendes gebruiken het als dieventaal om onverstaanbaar te zijn voor gezaghebbers, brave burgers en concurrerende gangs.

Ja, en als rapper en straattaalheld Boef de hulpvaardige dames van wie hij een lift krijgt, ook nog eens voor ‘kech’ (bitch, slet) uitmaakt, dan heb je als taal toch een reputatieprobleem dat zich niet even laat wegpoetsen door een hyperenthousiaste veldwerkster. Kortom: een veelbelovend, maar nogal onevenwichtig boek over een serieus sociaal probleem. Maar onthoud de naam Duurkoop, want ze kon over een paar jaar wel eens met een prachtig proefschrift komen. Als ze tenminste stopt met jofel doen. Want mannaman, wat kan die meid ratelen!

Woordenmoord

Mocht u buiten adem raken van alle hilariteit, ergernissen en emoties, beperk u dan tot ‘Kids, koffietjes & comfortzone’ van Vivien Waszink en Laura van Eerten. Die geven in plezierige taal rustig en deskundig antwoord op de vraag waarom we ons zo kunnen ergeren aan Engels, kantoortaal, verkleinwoordjes, straattaal en taalfouten. Plus waarom het Instituut voor de Nederlandse Taal na vijf jaar wel klaar was met de verkiezing van het lelijkste woord van het jaar, zoals ‘kids’ (winnaar 2013) en ‘genderneutraal’ (winnaar 2017).

Hun slotadvies: als je van een überirritant woord af wilt, dan heeft een oproep tot ‘woordenmoord’ geen zin – integendeel. Gewoon niet meer gebruiken, dat werkt nog het beste. Milde wijsheid. Ik beloof: uit mijn mond zult u het walgelijke jeukwoord ‘taalnazi’ (pietluttige loser die een zoutje op elk gespot taalslakje legt), vanaf vandaag dus never nooit niet meer horen.


  • Taalvoutjes. De scheurkalender 2019. Van Dale, ong. 365 blz.
  • Paulien Cornelisse. Taal voor de leuk. Cornelisse, 238 blz.
  • Japke-d. Bouma, Mag ik even iets tegen je aanhouden? En 66 andere stukjes communicatie naar de mensen toe. Thomas Rap, 208 blz.
  • Erlijn van Genuchten, Muisje, boontje, beetje. Nederlandse verkleinwoorden met een bijzondere betekenis. Kemper Conseil, 190 blz.
  • Jiska Duurkoop, Straatpraat. Hoe moderne straattaal Nederland verenigt en verdeelt. Athenaeum – Polak & Van Gennep, 208 blz.
  • Vivien Waszink en Laura van Eerten, Kids, koffietjes & comfortzone. Waarom taal soms irritant is. AUP, 144 blz.

EEN GEREDIGEERDE VERSIE VAN DEZE RECENSIE VERSCHEEN OP 1 DECEMBER 2018 IN

logo Trouw