Recensie van Marten van der Meulen, Het geheime leven van taalfouten. (Hoe ze ontstaan en waarom ze standhouden). Sterck & De Vreese, 350 blz.
We kunnen ons er flink aan irriteren, neem me niet kwalijk, ik bedoel natuurlijk: ergeren. Aan taalfouten. Groter als, een boek wat, hun hebben, het meisje die. De taal verloedert erop los en aan de meeste taalgeleerden hebt (heeft?) u in dit opzicht helendal niks (herstel: niets). Die claimen (sorry: beweren) namelijk dat levende talen nu eenmaal veranderen en dat de taalwetenschap ertoe dient (om?) die veranderingen te beschrijven en te verklaren, maar niet om ze te beoordelen. Het fluitje van de taalpolitie laten ze liever over aan onderwijzers en redacteuren. En wie even niet meer weet hoe het zat met wat en wat, raadplege een taaladviesboek of de website van Onze Taal of de Taalunie.
Maar die vraagbaken spreken elkaar nogal eens tegen, zo blijkt uit Marten van der Meulens vermakelijke ‘Het geheime leven van taalfouten’. Hij promoveerde vorig jaar in Nijmegen op een geschiedenis van Nederlandse taalgidsen en schrijfwijzers. Want daarvan zijn er sinds 1900 heel wat verschenen: boeken die taaltwijfelende schrijvers beleren over wat goed en fout, beter of minder gepast is en waarom dan – al dan niet deugdelijk beargumenteerd. Ook haalde hij de stofkam door de inmiddels royaal beschikbare digitale databestanden op de vraag of al die gewraakte fouten inderdaad zo vaak voorkomen als gedacht. Het blijkt veelal gezichtsbedrog.
Verlustig u met Van der Meulen in de hele (heel?) amusante lijstjes van woorden die ooit streng afgekeurd werden (tot 1959: werden afgekeurd), maar die nu volstrekt normaal zijn. Theepot, inburgeren, koningspaar: wat was daar ooit fout aan? Toch zijn we er niet alsmaar toleranter op geworden, hoewel de recentere gidsen milder van toon zijn: ze verbieden niet, maar ‘adviseren’ slechts.
Maar waar vier taalgidsen in de jaren 1950 ‘groter als’ inmiddels acceptabel vonden, daar kreeg Daniël Lohues in 2020 op internet de volle laag omdat hij conform zijn Drentse moerstaal ‘Niks mooiers as dat’ zong. En in de strijd tegen ‘hun hebben’ begint ook het ‘hun’ (meewerkend voorwerp zonder voorzetsel) uit ‘zij gaf hun van katoen’ steeds minder netjes te klinken.
Vindt Van der Meulen taalregels en -gidsen dus maar onzin? Zeer zeker niet, ze zijn namelijk onmisbaar in een samenleving die gelooft in sociale mobiliteit: wie ‘ik word’ heeft leren schrijven, heeft in een sollicitatiebrief meteen een streep voor op de auteur van ‘ik wordt’. En verder kun (kan?) je er een verrukkelijk geleerd boek over schrijven, ook als dat een beetje fout ‘Het geheime leven van taalfouten’ heet.