Krengen zat in de natuur

Recensie van Lucy Cooke, Bitch. Een revolutionair handboek over sekse, evolutie en het vrouwtjesdier. Oorspronkelijke titel: Bitch: A Revolutionary Guide to Sex, Evolution & the Female Animal (2022). Uit het Engels vertaald door Inge Pieters. De Geus, 447 blz.


De listen en wonderen der vrouwelijke natuur zijn waarlijk grenzeloos. Aristoteles schreef het al en ook Darwin zag het alom bevestigd: mannetjes zijn actief en vrouwtjes passief. Mannetjesdieren vechten om de macht om vervolgens hun zaad in zoveel mogelijk wijfjes te spuiten en zijn dominant, want groter, sterker en avontuurlijker.

Vrouwtjes zijn dankzij hun moederlijke instincten daarentegen zorgzaam, onzelfzuchtig en meegaand. En seks is voor hen eerder plicht dan drang. Geen wonder dus dat het nog steeds niks wordt met dat feministische gedroom en gedram over gelijkheid en minstens vijftig procent vrouwen aan de top: dat gaan immers tegen de natuur en de rauwe realiteit van de evolutie in, legt u zich daar eindelijk maar eens bij neer.

Dat komt omdat vrouwelijke eicellen nu eenmaal groot, schaars en traag zijn, terwijl mannelijke sperma klein, talrijk en snel is, zo leerde zoöloge en BBC-journaliste Lucy Cooke als studente van de beroemde evolutietheoreticus (en atheïst) Richard Dawkins. Een vrouwtjesdier (en –mens) is daardoor van nature kieskeurig en kuis: ze kijkt wel uit om haar beperkte voorraad eicellen te grabbel te gooien aan de eerste de beste voorbijganger.

Klinkt aannemelijk. En er zijn inderdaad veel diersoorten waarvan het mannetje agressief is en er een harem op nahoudt, zoals bijvoorbeeld een van onze naaste verwanten, de chimpansee. Of die aan groepsverkrachtingen doen, denk aan de eenden in het park. Net als er vrouwtjes zijn die zich volledig opofferen aan hun jongen, zoals de fluweelspin, die zich letterlijk laat leegzuigen door haar jongen.

Maar een universele natuurwet? Volstrekte larie, stelt Cooke in haar nieuwste boek, dat ze een lekker provocerende titel meegaf: ‘Bitch’. Oftewel: teef, kreng, hoer. Want daarvan struinen er heel wat rond in dierenrijk, zo blijkt uit Cookes wereldreis langs een keur van gedreven, tegenwoordig vaak ook vrouwelijke zoölogen en evolutionair-biologen.

Niet dat Aristoteles en Darwin ontkenden dat er ook dieren bestaan waarbij de wereld op z’n kop staat. Gevlektehyenavrouwtjes, wisten ze, zijn net zo overspelig, competitief en agressief als de mannetjes. Evenmin te negeren viel de femme fatale van het dierenrijk, de bidsprinkhaan, die tijdens de daad de kop van haar minnaar pleegt te verorberen. Maar deze toch al hoogst onaaibare dieren waren de spreekwoordelijke uitzonderingen op de regel die boven alle twijfel verheven was. Een regel die, nee maar, perfect paste in het victoriaanse mensbeeld uit Darwins tijd, toen vrouwen geacht werden zwak, onderdanig en huiselijk te zijn.

Wat niet willen zeggen dat Darwin er altijd naast zat. Integendeel, volgens Cooke is zijn evolutietheorie nog altijd een van de grootste intellectuele doorbraken uit de geschiedenis van de mensheid. Met name zijn ‘The Origin of Species’ (De oorsprong van soorten) uit 1859 staat nog immer fier overeind: het blijft een geniaal idee dat de rijke variëteit in het leven op aarde is voortgekomen uit een gezamenlijke voorouder en dat organismes die zich aan hun omgeving aanpassen, meer kans hebben om hun genen door te geven.

Maar er valt na anderhalve eeuw nieuw veldwerk veel af te dingen op Darwins tweede grote werk uit 1871, ‘The Descent of Man’ (De afstamming van de mens), over seksuele selectie. Daarin wilde hij verklaren wat het evolutionaire nut was van de soms heel opvallende verschillen tussen vrouwtjes en mannetjes, de zogeheten ‘secundaire geslachtskenmerken’. Waarom toch dat idioot onhandige hertengewei? Die fel gekleurde veren?

Nu, het idee was dat gewei diende om de mannelijke concurrentie uit te schakelen en de vrouwtjes te veroveren, die passief toekeken wie won. En die frivole veren waren bedoeld om indruk te maken op de dames, die zich graag omstandig het hof lieten maken voor ze hun ‘natuurlijke terughoudendheid’ opgaven en de uitslover eindelijk zijn zin gaven. Maar die vrouwelijke keuzevrijheid paste zo slecht in het victoriaanse plaatje uit Darwins tijd, dat hij die gedachte verder niet  heeft uitgewerkt. Net zoals hij zijn studie naar het fluïde seksleven van de zeepok nooit heeft gepubliceerd.

Darwin inspireert tot op de dag van vandaag nog menig enthousiast wetenschapper om in alle uithoeken van de wereld steeds weer andere diersoorten te bestuderen, ook in hun voortplantingsgedrag. En als je, zoals Cooke in ‘Bitch’ doet, dat onderzoek op een rijtje zet, dan wordt het hoog tijd om die ouderwetse victoriaanse ideeën over de vrouwelijke en mannelijke natuur overboord te zetten. Daarvoor draagt ze een lading argumenten en vaak hoogst wonderbaarlijke ‘afwijkingen’ aan.

Alleen al op anatomisch gebied. Neem bijvoorbeeld die gevlekte hyena, wier clitoris even groot als de fallus van het mannetje, waardoor de soort lang doorging voor hermafrodiet (tweeslachtig). Ook is zij gemiddeld fors groter dan hij. Bizar detail: als enige zoogdier heeft ze geen vagina of aparte urineweg. Alles moet via een buisje in die clitoris, waardoor zo’n zestig procent van haar jongen de bevalling niet overleeft en ook zijzelf vaak het loodje legt. Geen wonder dus dat ze goed van zich af heeft leren bijten.

Ander voorbeeld. Het verschil tussen vrouwelijk en mannelijk, zo leerde ik op school, zit in het Y-chromosoom: mannetjes hebben XY, vrouwtjes XX. Blijkt evenmin altijd waar te zijn. En dan niet alleen bij dat toch al zo malle vogelbekdier, maar ook bij negen Zuid-Amerikaanse woelmuissoorten, waarvan een kwart van de vrouwtjes XY is. En wist u dat het geslacht van sommige zeeschildpadden niet afhangt van hun genen, maar van de temperatuur van het zand waarin ze als ei begraven lagen? Dat er een Carabisch visje is dat wel twintig keer per dag van geslacht kan wisselen?

En dan die vermeende vrouwelijke eenkennigheid. Ook die komt voor in het wild: aan de echtelijke trouw van roodneknachtaapjes kunnen wij mensen (als we dat echt zouden willen) nog een flinke punt zuigen. Maar zelfs het vrouwtje van de heggenmus, die om hun onberispelijke trouw halverwege de negentiende eeuw het Engelse kerkvolk vanaf de kansel nog ten voorbeeld werd gesteld, blijkt er minnaars op na te houden.

Dat overspel heeft waarschijnlijk zelfs een evolutionaire functie, zo signaleerde de vermaarde antrolopoge Sarah Blaffer Hrdy: het zwangere apenvrouwtje dat het met jan en alleman doet, vermindert zo de kans dat haar jong later door een mannetje wordt doodgebeten.

En ja, het is waar dat erin de natuur heel wat gedwongen seks voorkomt, zoals bij voornoemde eenden, inderdaad akelig om aan te zien. Toch houden de vrouwtjes daar zelden kuikens aan over: hun vagina’s veranderen bij dat geweld in een doolhof waarin het vijandige sperma verdwaalt, waardoor ze in elk geval nog baas in eigen buik blijven. Dat weten we trouwens pas sinds zoölogen de moeite namen om ook haar geslachtsdelen eens van binnen te bekijken, iets waarvoor de wetenschap lange tijd geen belangstelling hadden.

Zat moeders verder die de zorg voor het nageslacht deels of zelfs helemaal aan pappa overlaten. Zoals het zeepaardje, dat maar meteen de zwangerschap in z’n buik gesplitst heeft gekregen. Maar er zijn ook soorten waarvan de ouders bij honger en stress hun eigen kroost opeten, wat evolutionair nogal onhandig is. En wist u dat het eerste jong van een bavianenmoeder het vaak niet overleeft, omdat zij nog niet weet hoe ze moet moederen? Dat mamakangoeroe haar grotere jong zonder pardon uit haar buidel kiepert, als ze wordt opgejaagd door een roofdier? Hoezo, moederlijke instincten?

En zo duwt Cooke haar lezer van de ene verbazing naar de andere. Over kinderopvang bij vleermuizen en giraffen. Vrouwtjesantilopen die met hoorngekletter vechten om het sperma van het beste mannetje van de kudde. Dat het onzin is dat van zangvogels alleen het mannetje fluit – dat blijkt alleen maar het geval in Europa en Noord-Amerika en dan nog niet eens altijd: bij ons zingt ook het roodborstvrouwtje, dat vervolgens prompt voor een mannetje wordt versleten.

Die toch zo geinige stokstaartjes, waarvan het dominante vrouwtje de hele groep genadeloos blijkt te terroriseren en qua moordlust zelfs de mens verslaat. De vrede- en bisekslievende bonobo’s, onze andere naaste levende verwanten. Frans de Waal grapt erover, dat we waarschijnlijk een heel ander beeld van de ‘natuurlijke’ verhouding tussen de geslachten hadden gehad, als we de bonobo’s voor de chimpansees hadden ontdekt.

Of neem de orka, een van de zeldzame soorten die, net als wij mensen, de menopauze kent. En denkt u vooral niet dat de dikste van de groep het mannetje is en dat de kleinere van het gezelschap dus wel zijn harem zal wezen. Alweer mis: die grote is de matriarch en die kleinere zijn haar zonen, die hun hele leven het liefst dichtbij mama blijven.

Kolonies met albatrossen waar twee vrouwtjes samen de eieren uitbroeden. Gekko’s en zaagvissen die op uitsterven staan en zichzelf gaan klonen: soms hoeft er aan de voortplanting niet eens meer een mannetje te pas te komen, wat een hoop energie en omslachtig gedoe scheelt. De seksuele variatie is kortom ongekend. Darwin verzuchtte het in 1849 al: ‘De listen en wonderen der natuur zijn waarlijk grenzeloos’ en dat geldt, zo concludeert Cooke, speciaal als het de voortplanting betreft.

Intrigerende slotvraag: wat moeten we als mensen met al deze wonderbaarlijke kennis? Ik zou zeggen: vooral gewoon onze eigen rommelige gang blijven gaan. En vaststellen dat de verschillen tussen mensenvrouwtjes- en mannetjes relatief verrassend klein zijn. Plus dat we, als het gaat om de vraag wie het doucheputje moet schoonmaken, ‘de natuur’ er niet meer bij hoeven te slepen.


EEN GEREDIGEERDE VERSIE VAN DEZE RECENSIE VERSCHEEN OP 23 MAART 2024 IN

logo Trouw