Recensie van Élisabeth Badinter, ‘Maria Theresia van Oostenrijk. Heerseres van de Zuidelijke Nederlanden en het Heilige Roomse Rijk’. Uit het Frans vertaald door Henriëtte Gorthuis. Noordbroek, 256 blz.
Absolute macht, dat is een mannending. Toch kent Europa enkele imposante uitzonderingen op die regel: Elizabeth I, Catharina de Grote en Maria Theresia van Oostenrijk (1717-1780). En dat terwijl het nooit de bedoeling was dat Maria Theresia keizerin werd, ze was er nauwelijks op voorbereid. Maar ja, er waren onverhoopt geen mannelijke troonopvolgers, dus kreeg ze op haar drieëntwintigste het halffailliete Habsburgse rijk in haar onervaren handen geduwd. Waarna het ogenblikkelijk oorlog werd, want Frederik II van het militair oppermachtige Pruisen pikte Silezië in en geen bondgenoot die haar te hulp durfde te schieten. Wie was deze vrouw, die veertig jaar vastberaden op de troon zou zitten en ondanks ‘de zwakheden van haar geslacht’ al gauw veel verstand van macht en oorlog bleek te hebben?
De Franse feministe Élisabeth Badinter (1944) schreef zo’n veertig jaar terug kritisch over de mythe van de moederliefde en ging voor haar nieuwste boek op zoek naar Maria Theresia’s persoonlijkheid. En dan vooral naar hoe zij haar ‘mannelijke’ ambities als absoluut monarch moest zien te verzoenen met haar ‘vrouwelijke’ rol als liefhebbende echtgenote en moeder.
Want ze was getrouwd met de hertog van Lotharingen, op wie ze al sinds haar zesde smoor was. Ze kregen maar liefst zestien kinderen, op wier katholieke opvoeding ze tussen alle staatszaken door persoonlijk toezag. Haar ook internationale succes als monarch, stelt Badinter, heeft ze mede te danken aan hoe ze de rol van ‘moeder van het land’ bewust uitspeelde – een troef die haar grote tegenhanger, Frederik II, natuurlijk niet kon trekken.
Maar de combinatie van rollen leidde ook tot pijnlijke problemen. Zo deelde ze aanvankelijk de macht met haar gemaal door hem tot co-regent en opperbevelhebber te benoemen, maar dat pakte rampzalig uit. Dus nam ze van lieverlee toch maar zelf alle beslissingen, ook als dat zijn eergevoel kwetste – het werd er niet gezelliger op in hun slaapkamer aan het Weense hof. Nog dramatischer werd het na zijn dood, toen haar verlicht despotische zoon Jozef zich als co-regent minder gemakkelijk liet passeren en met de annexatie van het Poolse Galicië haar vrome vredespolitiek afschoot.
Badinters begrip ‘vrouwelijkheid’ is nogal belegen en de subtitel van het boek is misleidend: het gaat niet over de Zuidelijke Nederlanden en Maria Theresia heeft nooit over het Heilige Roomse Rijk geheerst. Ze weigerde zelfs trots de titel van keizerin-gemalin toen haar haar dan eindelijk tot keizer van dat rijk werd gekozen. Maar als portret van een machtige vrouw op het vaak vlijmscherpe snijpunt van het persoonlijke en het politieke is Badinters boek bijzonder geslaagd.