Recensie van Ernst van den Boogaart, Vreemde verwanten. De wereld buiten Europa 1400-1600. Vantilt, 402 blz.
Zo’n zeshonderd jaar geleden begon het tot lezend Europa door te dringen dat de bewoonde buitenwereld wel eens een stuk groter kon zijn dan wat we nu Noord-Afrika, het Midden-Oosten en India noemen. De exotische verhalen waarmee Marco Polo in 1298 thuisgekomen was, waren al in tientallen vertalingen en bewerkingen verschenen en het geletterde Renaissancepubliek kon maar geen genoeg krijgen van boeken over al die onbekende verre volkeren. Hoe beschaafd en deugdzaam waren die? Hoe stond het bijvoorbeeld met hun religieuze besef? Wat aten ze daar? Hoe zedig waren de vrouwen? En was het heus waar dat er mensen waren die hun doden niet fatsoenlijk begroeven, maar verbrandden? Dat er oorden waren waar weduwes hun echtgenoten in dat vuur volgden? Dat er op Sumatra menseneters woonden?
En toen er ook steeds nauwkeuriger landkaarten verschenen: waar waren de Mongoolse horden die Europa zo geteisterd hadden, eigenlijk precies vandaan gekomen? Wat lag er ten zuiden van de Sahara? Wie daar nieuwsgierig naar was, kon vanaf 1571 zijn hart ophalen aan de atlas van de Antwerpse kaartenmaker Abraham Ortelius, het ‘Theartrum orbis terrarum’, dat het duurste en best verkochte boek van de tweede helft van de zestiende eeuw zou worden.
Volkeren met hondenkoppen
De fantasie won het in dit soort verhalen aanvankelijk nog wel eens van de realiteit – de (verzonnen?) reislustige Engelse ridder John Mandeville maakte rond 1359 bijvoorbeeld melding van volkeren met hondenkoppen of maar één oog of been. Dat de werkelijkheid zelf al wonderbaarlijk genoeg was, bleek toen de Portugezen de Afrikaanse kusten ten zuiden van de Sahara bevoeren en verslag deden van de gewoonten van de zwarte ‘wilden’ als de Wolof-stam, die in strooien hutjes woonden en schamel gekleed gingen. Of, zoals in het koninkrijk Kongo, hun bovenlichaam beschilderden, van palmbladeren fraaie stoffen maakten en veren in hun haar staken. En die gelukkig bevattelijk waren voor de doop en het christendom, hoewel ze pertinent weigerden de veelwijverij op te geven.
En wat dacht u van de ongekend extravagante koning van het Zuid-Indiase Vijayangar, die de Bijbelse Salomon royaal overtroefde met zijn maar liefst twaalfduizend echtgenotes, die hem overal vergezelden? Ook waren er auteurs die vooral oog hadden voor vergelijkbare gebruiken van heidenen en christenen en overeenkomsten zagen tussen de drie hindoegoden Vishnu, Shiva en Brahma en de Heilige Drievuldigheid. Of zelfs opperden dat de appel uit het paradijs net zo goed een banaan had kunnen zijn.
Toen de Europese schepen in het kielzog van Columbus in de Nieuwe Wereld waren geland, leverde dat het thuisfront een nieuwe schat aan vermakelijke en leerzame verhalen op, waarbij het soms goed griezelen was. Historicus Van den Boogaart geeft een uitvoerig overzicht van hoe een keur aan bekende en minder bekende ontdekkingsreizigers (zee- en kooplieden, diplomaten, missionarissen) beschreef wat ze aan al die heidense verre kusten aan bijzonders, raars of schokkends aantroffen.
Ritueel geween
De mooiste verslagen waren bovendien voorzien van illustraties, liefst in kleur, zodat de lezer kon zien hoe de kannibalen op Sumatra hun gruwelijke maaltijd keurig van een bordje aten, men op verschillende plekken in de wereld nog paradijselijk onbekommerd in de blote kont rondliep, tatoeages of extreem lange nagels had dan wel z’n dode vader in stukken hakte als voer voor de roofvogels.
Vaste prik waren verder afbeeldingen van hoe die al die overzeese vrouwen en mannen zich kleedden, naast plaatjes uit India van opgetuigde oorlogsolifanten of van hoe de Afrikaanse elite zich, bij gebrek aan rijdieren, door bedienden in een hangmat liet ronddragen. Verbazing wekten natuurlijk voorts de afbeeldingen van de zachtmoedige gewoonte van de Braziliaanse Tupi om gasten met ritueel geween welkom te heten, terwijl we volgens de calvinistische schrijver van het verslag uit 1580 hier toch te maken hadden met een stam van onverbeterlijke duivelaanbidders, die geen enkel zondebesef had.
Het rijk van Gog en Magog
Van den Boogaart heeft bij uitgeverij Vantilt flink uit kunnen pakken met fraai, sprankelend gekleurd beeldmateriaal. Ook de liefhebbers van oude kaarten worden royaal bediend, met als schitterende binnenkomer een reproductie van de zogenaamde Catalaanse Atlas uit 1380, waaruit onder meer af te lezen is dat dat het duivelse rijk van Gog en Magog indertijd ten noorden van China lag. Daarnaast blijft het natuurlijk boeiend om te zien hoe tussen 1400 en 1600 de wereldkaarten zo snel al ging lijken op wat we nu gewend zijn.
Een interessante van dit boek is dat je die volkenkundige beschrijvingen van een half millennium terug vanuit twee invalshoeken kunt lezen. Aan de ene kant krijgen we een min of meer realistisch beeld van het doen en laten van al die vreemde volkeren, die volgens de christelijke antropologie via Adam en Eva uiteindelijk familie van hun ‘ontdekkers’ waren en die dus eveneens een plaats hadden binnen de heilsgeschiedenis.
Aan de andere kant confronteert dit boek de huidige lezer ook met de eigen geschiedenis. Daarbij doet toch ongemakkelijk aan hoe vanzelfsprekend de Europeanen zichzelf indertijd in zedelijk en religieus opzicht veelal ver verheven voelden boven die zoveel primitievere, achtergebleven ‘wilden’ en andere heidenen, hoe beschaafd en welvarend die soms ook mochten zijn.
Europa keizerin van de wereld?
Dat blijkt bijvoorbeeld als Van den Boogarts zijn lezers eens goed mee laat kijken naar de allegorische titelpagina van het Theatrum orbis terrarum: bovenaan troont Europa als de keizerin van de wereld, getuige het roer (in de vorm van een kruis) waarmee zij de aardbol bestuurt. Onder haar staat het nog altijd keurig aangeklede en dus beschaafde (maar ongeschoeide) Azië, dat aan Europa’s rechterzijde weer hoger in de hiërarchie staat dan het zwarte, halfnaakte Afrika. Helemaal onderaan in de rangorde ligt tot slot Amerika, dat nog niet van kleren weet en aan koppensnellen doet. De term ‘eurocentrisme’ schijnt pas in de 20ste eeuw te zijn uitgevonden, maar het verschijnsel is duidelijk al eeuwen ouder. Tot slot, over eurocentrisme gesproken: zou Van den Boogaart echt niet weten dat bijvoorbeeld Amerika niet door Columbus is ontdekt, maar door de mensen die er in 1492 al generaties lang woonden?