Recensie van Jolande Withuis, Geen tijd verliezen. Jeanne Bieruma Oosting, 1898-1994. De Bezige Bij, 512 blz.
De een vond haar werk te mannelijk, een ander juist weer typisch vrouwelijk. Zelf had kunstenaar Jeanne Oosting (1898-1994) lak aan dat soort indelingen: ze ging gewoon haar eigen gang, omdat ze niet anders kon en niet anders wilde. En uiteindelijk met succes: ze exposeerde aan de lopende band, verkocht tot in paleis Soestdijk en ook de naoorlogse kunstkritiek, van NRC tot Waarheid, was bijna altijd over haar te spreken – hoogstens dat het soms wat te veel van het goede was. Want haar werklust was niet te stuiten; zo sjouwde ze op haar zevenenzeventigste nog rond met de zware stenen voor haar litho’s.
Ze pionierde als graficus, was in 1957 de enige vrouw bij de Nederlandse inzending voor de Biennale van São Paulo en stelde al bij haar leven een jaarlijkse aanmoedigingsprijs in voor uitblinkende figuratieve kunstenaars. Ook vond ze haar weg naar een breder publiek met het ontwerp van kinderpostzegels en illustraties bij de fabels van La Fontaine.
Te gewaagd?
Toch is ze drie decennia naar haar dood al flink weggezakt in het collectieve geheugen. Omdat ze een vrouw was en er dus (?) bijna alleen maar oog was voor haar lieflijker werk? En haar vroege, bepaald macabere werken tot dusver in Nederland nog nooit tentoongesteld zijn, vanwege kennelijk toch te gewaagd? Ze figuratieve kunst bleef maken toen de naoorlogse kunstpausen liever in avantgardistische, abstracte kunst besloten te geloven? Of was het haar hoogadellijke afkomst en dubbele naam, die ze zelf allang niet meer voerde, maar waar ze wel haar fiere en zelfbewuste houding aan te danken had?
Nu, Oostings leven en werk is met ‘Geen tijd verliezen’ voor de komende decennia alvast van de vergetelheid gered door Jolande Withuis, die eerder spraak maakte met een kritische biografie van koningin Juliana (‘Vrouw in een mannenwereld’) en het verhaal van de moeizame verhouding met haar communistische vader in ‘Raadselvader’. Ook schreef ze jarenlang columns voor Opzij en rekende ze in 2007 in het nuchtere ‘De vrouw als mens’ af met semiwetenschappelijke borrelpraat over de verschillen tussen vrouw en man – een feministische handtekening die ze ook in Oostings levensverhaal goed kwijt kan.
Gouden bestek
Jeanne Bieruma Oosting werd met een compleet gouden bestek in haar mond geboren in een schatrijk aristocratisch-patricisch milieu: haar familie zwom in de landgoederen, buitenhuizen en bossen in Friesland en de Achterhoek. Afgezien van prestigieuze (bij)baantjes als kantonrechter, burgemeester of Kamerlid was werken er niet bij, en al helemaal niet voor vrouwen: die werden geacht jong op de juiste stand een passend huwelijk te sluiten, mannelijk nageslacht te produceren en over koetjes en kalfjes te kunnen praten.
Maar Jeanne bleek al vroeg geen talent te hebben voor visites en jachtpartijen: zij struinde liever met haar verfdoos over het landgoed om tekeningen en aquarellen te maken van torren, slangen en dode vogels. En hoewel papa het allemaal larie en weggegooid geld vond, wist de koppige Jeanne met eindeloos veel ruzie en de steun van haar moeder toch met horten en stoten een kunstopleiding bij elkaar te sprokkelen, tot in Parijs aan toe. Waar het nog vaak armoe en honger was, als haar steenrijke vader de toch al zuinige geldkraan opeens weer gemeen dichtdraaide, waar hij haar lapzwansende broer en keurig getrouwde zus wel van royale toelages voorzag. En zelfs toen ze succes had: zijn erkenning zou ze nooit krijgen.
Juffrouw Jeanne
Trouwen zou ze evenmin, mede afgeschrikt door het hondse huwelijk waarin haar moeder gevangen had gezeten, in een tijd dat getrouwde vrouwen voor de wet handelingsonbekwaam waren. Bovendien: ‘juffrouw’ Jeanne was getrouwd met de kunst en kon geen twee heren dienen – ze zou biografe Withuis in 1990 nog kordaat de les lezen over het feit dat die als gepromoveerde vrouw wel een man had.
Op grond van een enorm, nu pas ontgonnen archief geeft Withuis een zo compleet mogelijk overzicht van Bieruma Oostings artistieke ontwikkeling en loopbaan: hoe ze ijverig schilderlessen volgde in Lochem, Haarlem en Den Haag, bij kunstenaars als Marianne Bleeker, Frits Grabijn en Albert Roelofs. Als ‘Biertje’ op studiereis ging met medeleerlingen en zomaar bij een vriendin uit logeren ging, tot woede van haar vader.
Ook haar gekwelde liefdesleven komt aan bod: hoe ze keer op keer vaak obsessief verliefd werd op vrouwen en ook mannen die haar al gauw te gretig vonden en haar bot afwezen – wat Withuis naar de huidige psychologische inzichten verbindt aan Oostings complexe relatie met haar wispelturige en bedilzieke moeder. Daarnaast duidt en dateert Withuis een aantal kunstwerken opnieuw en vestigt ze de aandacht op vergeten werk van toen Oosting in de jaren ’30 de rauwe zelfkant en sapphische vrijheid van Parijs leerde kennen.
Nee, van haar arrogante en verknipte familie moest Oosting het niet hebben, zo blijkt uit dit psychologisch zwaar aangezette levensverhaal van een bewonderenswaardig vrijgevochten en energieke tante. Al vraag ik me af waarom Withuis zo meedogenloos oordeelt over bijvoorbeeld zus Lot, die op haar manier toch ook maar het hoofd boven water probeerde te houden in een harteloze wereld.
Vriendenclan
Oosting zelf wist gelukkig een alternatieve familie op te bouwen met zielsverwante hartsvrienden als Ida Gerhardt, Adriaan Roland Holst en Marianne Tellegen, de directrice van Juliana’s kabinet. Toch heeft deze vriendenclan nooit echt Oostings eenzaamheid en verlangen naar liefde kunnen dempen. Was dat omdat je toen nog niet openlijk lesbisch kon zijn? Of biseksueel? Maar waarom, vraagt Withuis zich wijselijk af, zouden we dat eigenlijk willen weten van iemand die zichzelf nooit in dergelijke hokjes heeft uitgedrukt en haar erotische leven strikt privé hield? Omdat haar werk gewoon voor alles ging?
Nieuwsgierig naar Oostings kunst maakt Withuis in ieder geval wel. ‘Geen tijd verliezen’ is alvast een ideale opmaat voor de tentoonstelling van Oostings werk volgend jaar, een eeuw na haar allereerste expositie. Inclusief veel van haar vroege, minder aaibare litho’s en etsen uit de oorlog en van de Watersnoodramp in 1953. In maar liefst vijf musea: in Heerenveen, Zutphen, Maassluis, Fochteloo en natuurlijk in het Achterhoekse Almen, waar ze sinds 1954 een buitenhuis had en nu stil begraven ligt. Onder een steen met daarop JEANNE BIERUMA OOSTING SCHILDERES. Waarmee inderdaad alles wel gezegd lijkt te zijn.