Waarom het vrouwenlichaam zo belangrijk is

Recensie van Cat Bohannon, ‘Eva. Hoe de evolutie van het vrouwelijke lichaam de mensheid heeft gevormd’. Oorspronkelijke titel: ‘Eve’. Vertaald door Gretske de Haan, Betty Klaasse, Irene Paridaans en Pon Ruiter. De Bezige Bij, 488 blz.


Biologie en feminisme: dat klinkt niet naar een harmonieus huwelijk. Sinds Simone de Beauvoir is het credo immers dat je niet als vrouw wordt geboren, maar tot vrouw wordt gemaakt. Dus als iemand beweert dat een vrouw genetisch afwijkt van een man, gaan mijn hakken richting zand. Want dan gaat het al gauw over haar zwakkere fysiek, kleinere hersens en emotionelere inslag. Waardoor vrouwen vooral erg geschikt zouden zijn voor on(der)betaalde bezigheden binnenshuis of parttimebaantjes in de zorg of communicatie.

Maar als het over kinderen krijgen gaat, dan kun je moeilijk heen om de fysieke verschillen tussen de seksen. En in de evolutionaire biologie gaat het nou net om het doorgeven van genen en hoe soorten zich ontwikkelen, kortom: om voortplanting. Dus dook evolutiewetenschapper en ‘praktisch feminist’ Cat Bohannon (1979) voor haar boek ‘Eva’ het verst denkbare verleden in om haar lezers te verbazen over hoe onvoorstelbaar belangrijk de ontwikkeling van het kostbare vrouwelijke lichaam is geweest voor het immense succes van de homo sapiens.

Die geschiedenis begon zo’n 205 miljoen jaar geleden, toen een wezel-muisachtig diertje haar jongen melk begon te geven, wat uiteindelijk zou leiden tot de vorming van borsten. Miljoenen jaren later volgde een tweede mijlpaal, met een eekhoornachtige beestje dat als eerste een placentaire baarmoeder had. Biologisch gezien was dat een gouden greep, althans voor de nakomeling, want een ei leggen en vervolgens uitbroeden is voor het vrouwelijke lichaam aanmerkelijk minder riskant.

Voor de latere, menselijke Eva’s bleek zo’n zwangerschap zelfs levensgevaarlijk, zeker toen onze voormoeders zo’n vier miljoen jaar geleden rechtop gingen lopen en de hersenpannen groeiden: de kans dat een vrouwelijke homo sapiens de bevalling niet overleeft, is trouwens nog altijd enorm. En toch zijn we inmiddels met z’n achtmiljarden. Was dat, zoals Stanley Kubrick suggereert in ‘2001: A Space Odyssey’, omdat mannen wapens ontdekten? Of, zoals Bohannon stelt, omdat de kraamzorg werd uitgevonden en we gingen elkaar helpen bij de geboorte en opvoeding van onze kinderen?

Dat laatste is het uitgangspunt van een extreem informatief boek, geschreven door een bijdetijdse wetenschapster met een vlot toetsenbord en veel gevoel voor interessante en geinige weetjes. Wist u bijvoorbeeld dat mannen soms ook melk kunnen produceren? Dat het weinig had gescheeld of de gemiddelde vrouw twee baarmoeders en vagina’s had gehad? Dat de toch al minimale fysieke verschillen tussen vrouwen en mannen met de generatie kleiner worden?

Of werkelijk alle Bohannons verrassende redeneringen hout snijden, is maar de vraag. Ook valt er een boom op te zetten over het idee dat alles een evolutionaire reden moet hebben, al doet ze tot mijn genoegen het maagdenvlies af als een onhandig foutje in ons voortplantingssysteem. Maar Bohannon verdedigt ook minder vrouwvriendelijke theorieën. Bijvoorbeeld dat seksisme en de patriarchale praktijk om vrouwen te bewaken, ooit een evolutionair nuttig doel hebben gediend.

Maar vrees niet, dat was vroeger. Want ze besluit met een hartstochtelijke pleidooi voor de rechten van vrouwen en een gezondheidszorg die verder kijkt dan alleen maar het mannenlijf. Voor tijdige seksuele voorlichting, toegankelijke anticonceptie en het recht op abortus. Tegen kindhuwelijken en vetvrije schoonheidsidealen. En dat niet alleen omdat dat het leven van vrouwen (met en zonder kinderen) veiliger en gemakkelijker maakt, maar ook omdat dat een gezondere en slimmere volgende generatie oplevert. Blijken feminisme en evolutieleer toch nog prima samen te gaan.


EEN GEREDIGEERDE VERSIE VAN DEZE RECENSIE VERSCHEEN OP 11 NOVEMBER 2023 IN

logo Trouw