Recensie van Hester den Boer, Kamp Erica. Het oorlogsverhaal van mijn opa en het Nederlandse kamp dat verzwegen werd. Atlas Contact, 288 blz.
Je zou denken dat er bijna tachtig jaar na de oorlog niet veel nieuws meer over te vertellen valt. De generatie die nog uit eigen ervaring kan getuigen van de verschrikkingen van toen, staat op verdwijnen en heeft haar verhaal al gedaan. Hoewel vaak ook niet: lang niet alle overlevenden hebben erover willen en kunnen praten, omdat de herinneringen te gruwelijk of te beschamend waren en een mens geacht werd zich flink te houden. Bovendien had lange tijd bijna niemand de moed om ernaar te vragen, zoals gold voor veel van hun kinderen, die meestal wel hun vermoedens hadden, maar omwille van de huiselijke vrede de nachtmerries van hun ouders liever met rust lieten. Dus einde geschiedenis? Integendeel. Want de volgende generatie blijkt enorm nieuwsgierig te zijn naar wat opa en oma toen aan ingrijpends hebben meegemaakt. En heeft inmiddels voldoende afstand plus de tijd, middelen en vaardigheid om een en ander grondig uit te zoeken.
Zoals onderzoeksjournaliste Hester den Boer (1981), die vijf jaar geleden een speurtocht begon naar het oorlogsverleden van Jan den Boer (1921-2018), haar levenslustige en avontuurlijke grootvader. Maar ook een ruziezoeker en heethoofd, die het vertikte om belasting te betalen.
Dat, meende de familie, zou te maken hebben met dat hij in 1945 in Westerbork had gezeten voor ‘iets’ met onderduikers en een melkdiefstal. Het blijkt een flard te zijn van een verhaal waarachter een groot zwijgen steekt over een vrijwel weggemoffeld hoofdstuk uit de Nederlandse oorlogsgeschiedenis.
Want al gauw ontdekt Den Boer dat haar opa in het zo goed als vergeten concentratiekamp Erika bij Ommen heeft gezeten, waar Nederlandse rechters vanaf 1942 aanvankelijk vooral zwarthandelaren heen stuurden. Later werd het ook een strafkamp voor landlopers, mensen uit het verzet en jongens die waren ondergedoken om aan de verplichte tewerkstelling in Duitsland te ontkomen.
Het regime was er uitzonderlijk wreed: vergeleken met de andere, bekendere kampen als Vught en Amersfoort zijn er opvallend veel gevangenen door uitputting, mishandeling en marteling omgekomen. En, gênant gegeven, de kampcommandant was weliswaar een zeer foute Duitser, maar de bewakers waren stuk voor stuk tamelijk ‘gewone’ Nederlanders en zeker niet allemaal fanatieke nazi’s of geboren sadisten.
Maar hoe kon het dan toch zo grof uit de hand lopen daar in de bossen bij Ommen? Welke sociale mechanismen speelden een rol? En waarom is de herdenking ervan zo armetierig? Moet je wel heel goed kijken om op of bij het voormalige kampterrein – sinds 1948 een populaire camping – nog een spoor van dat verleden te vinden?
En, terug naar opa Den Boer, wat heeft hij in kamp Erika waarschijnlijk moeten doorstaan? Waarom heeft hij het nooit aan niemand niet verteld? Ging hij na de oorlog zo vaak kamperen in de buurt van Ommen? Waar kwamen zijn littekens vandaan? Verklaren die waarom hij zijn vrouw en zoon mishandelde? Was hij alleen maar slachtoffer of misschien ook dader? Want, spannende vraag, waarom kreeg hij in maart 1945 zomaar 250 gulden uitbetaald van lagerwachtmeister Soetebier?
Minder interessant tot soms irritant is de overdaad aan psychologische overpeinzingen over wat deze kennis zou kunnen betekenen voor het emotionele ik van ook de schrijfster – wat dat betreft zijn de tijden van zwijgen wel veranderd. Maar los van deze persoonlijke bijvangst van een doortastende speurtocht: met dit boek zet Den Boer de bijkans verdrongen geschiedenis van Kamp Erika ferm op de kaart.