Recensie van Jan Stronks, Toverij, contramagie en bijgeloof. 1580-1800. Geleerde debatten over duivelse zaken. AUP, 350 blz.
Drie sterren
De schrijver
Jan Stronks was jarenlang manager en directeur personeelszaken van beroep. Daarnaast onderzocht hij als historicus en promovendus bij Religiegeschiedenis aan Vrije Universiteit hoe de Nederlandse gereformeerde ‘publieke’ kerk tot pakweg 1800 aankeek tegen toverij en bijgeloof. Dit boek is daar het resultaat van.
De thematiek
Al in 1608 kwam er in de Republiek der Zeven Provinciën een einde aan de heksenvervolgingen, waarmee Nederland opvallend voorop liep in Europa. Hoe kwam dat? Was de overheid hier zo uitzonderlijk nuchter? Of lag het aan het calvinisme? Maar waarom Engeland dan pas in 1736 bij zinnen?
Voor Stronks was dit raadsel aanleiding om zich jarenlang te verdiepen in de toenmalige calvinistische ideeën over tovenarij, magie en bijgeloof. En dus over de duivel, want die stak daar natuurlijk achter, in zijn eeuwige ijver om de mens van God te vervreemden. Hoe ging satan volgens de calvinisten te werk? Kon je met zijn hulp inderdaad vliegen of van gedaante veranderen? Wat zei de Bijbel hierover?
Wie die erop nasloeg, kwam natuurlijk meteen uit bij de slang, bij Job en bij de mislukte verleiding van Jezus. Maar je vond niks over bezemstelen, weerwolven of over een mogelijk verbond met de duivel – allemaal heidens bijgeloof dus, concludeerden de meeste calvinistisch theologen. Wat trouwens ook gold voor het gros van de rituelen van de grote vijand, de rooms-katholieke kerk.
Hoewel ook de Statenvertaling er pijnlijk naast kon zitten, bijvoorbeeld in Exodus 22:18, waar stond dat tovenaressen ter dood gebracht moesten worden, terwijl dat volgens sommige theologen oorspronkelijk alleen maar over gifmengers (m/v) ging. Maar was een komeet nu een natuurverschijnsel of een voorteken van het einde der tijden? De geleerden zouden er tot ver in de achttiende eeuw over twisten.
Opvallendste stelling
Wat mij vooral trof in Stronks’ onderzoek was hoe rationeel en humaan menig calvinistisch theoloog al over toverij dacht. Ja, de duivel bestond en hij had snode plannen, maar hij was hoogstens een pion in de goddelijke voorzienigheid. Dus als het kwaad je trof, zo leerde Calvijn, dan was dat om je geloof te beproeven en via gebed en vasten persoonlijk contact met God te zoeken.
Satan liet zich in geen geval wegjagen met rituelen, zegeningen of bezweringen: duivelbanners waren niets dan sluwe, vingervlugge beduvelaars. Ook was het kwaadaardige laster om achter onverwachte ziektes het boze oog van een wrokkige buur te vermoeden. En wie beweerde met de duivel te boeleren, leed hoogstwaarschijnlijk aan melancholie of geesteszwakte en moest baat zoeken bij degelijke geloofskennis, pastorale zorg en/of een deskundige arts. Dat klinkt toch opvallend modern.
Centrale zin
Uit de Nederlandse vertaling uit 1609 van een tekst van de Engelse geleerde Reginald Scot: ‘Niet dat wy segghen willen datter geen tovery en is, dat sy verre; […] [maar] datter veel ’t onrecht met dit misdaet beschuldicht sijnde, ter bancke gebracht werden, ende naer affgedrongen bekentenissen onnooselijck om den hals comen’.
Redenen om dit boek niet te lezen
Stronks bespreekt indrukwekkend veel bronnen, maar het valt niet mee de grote, historische lijnen in zijn thematisch geordende studie te volgen. Ook gaat hij helaas nauwelijks in op de invloed van de beruchte ‘Heksenhamer’ uit 1468 op het calvinistische debat en op de vraag waarom ook te onzent vooral vrouwen het slachtoffer werden van wat hij bijbels correct (maar verhullend) geen heksen-, maar ‘toverijprocessen’ noemt.
Redenen om dit boek wel te lezen
Stronk vertelt ook veel interessants over wat de gereformeerde predikanten zoal uit de kast trokken om het gewone kerkvolk af te houden van amuletten en waarzeggerij. Totdat ze rond 1650 die moed opgaven en hun prioriteit verlegden naar de bestrijding minder schimmige zonden als dronkenschap, geweldpleging en overspel. Maar dat verhaal haalt het natuurlijk niet bij de fascinerende en deels nog altijd actuele, christelijke logica waarmee het calvinisme rond 1600 de toverij te lijf ging.