Recensie van Jonathan Eig, ‘King. Een leven’. Uit het Engels vertaald door Frans Reusink. Hollands Diep, 767 blz.
Ik kan niet beweren dat ik Martin Luther King bewust heb meegemaakt. Ik was net zes toen hij in Washington zo’n 250.000 mensen toesprak over zijn droom en nog geen tien toen hij vermoord werd. Televisie hadden we nog niet, maar toch staat Kings redevoering in m’n ziel gekerfd. Dat besefte ik onlangs op een tentoonstelling over gospel in het Catharijneconvent, waar Kings legendarische woorden weerklonken en ik het opeens niet droog hield – wat me toch hoogst zelden overkomt. De leeftijd, zegt u? Of toch de kracht en echo van dat visioen dat een kleine zwarte baptistendominee in die vroege, optimistische jaren ’60 met de hele mensheid wist te delen? En waar uiteindelijk maar zo weinig van terecht is gekomen?
Er zijn al heel wat geschriften aan King gewijd, van idolaat tot vernietigend. Want ja, hij was het middelpunt en symbool van de strijd voor de burgerrechten van zwart Amerika, wist daar honderdduizenden voor op de been te krijgen en wond een tijdlang president Johnson om zijn vinger. Won in 1964 de Nobelprijs voor de vrede, wordt in een adem genoemd met Mozes, Jezus en Gandhi en bleef tot het eind toe heilig geloven in geweldloosheid.
Wist dat hij, net als John F. Kennedy, Malcolm X en talrijke minder bekende zwarte en witte activisten hoogstwaarschijnlijk een gewelddadige dood zou sterven, maar liet zich daar niet door afschrikken – er zijn er voor minder heilig verklaard. Maar hij werd ook beschuldigd van verraad en falend leiderschap, waardoor die machtig mooie droom langzaam kon ontaarden in een nachtmerrie van rassenrellen, moord en polarisatie.
Schrijver en journalist Jonathan Eig (1964) had vijf jaar terug succes met de eveneens vuistdikke biografie van bokser Muhammad Ali en stortte zich daarna op het leven van ‘MLK’. Eig sprak nog net op tijd met tientallen inmiddels hoogbejaarde ooggetuigen, medewerkers en critici van King, tot en met zijn kapper en de witte beveiliger achter King tijdens de ‘I had a dream’-toespraak.
Eig las ongepubliceerde autobiografieën, zoals van Kings vader. Dook in nog onontgonnen archieven en pas onlangs vrijgegeven documenten van de FBI, met memo’s over Kings ‘ondermijnende’ en ‘perverse’ activiteiten en verslagen van afgeluisterde telefoongesprekken. En al zijn de volledige transcripten en geluidsopnames daarvan nog niet toegankelijk (dat gebeurt op z’n vroegst in 2027), het lijkt erop dat we met Eigs ‘King’ nu toch wel Kings definitieve biografie in handen hebben.
En zo kan de wereld zich de komende zomer verdiepen in het verhaal van een leergierige jongen uit de zwarte middenklasse van Georgia, die in de jaren ’50 en ’60 zou uitgroeien tot een moreel leider van wereldformaat. Met overgrootouders die nog in slavernij hadden geleefd en een zo goed als analfabete, straatarme oma (diepgelovig) en opa (alcoholisch).
Maar ook met een vader die zich had opgewerkt tot dominee, zijn kinderen kastijdde maar ze ook liet studeren in het liberale noorden, waar zwarten in de trein niet achter een gordijn hoefden te zitten en naar dezelfde kerk mochten als hun witte geloofsgenoten. Waar niet zoals in het Zuiden de Jim Crow-wetten golden, die op elk gebied een messcherpe scheiding tussen wit en zwart verplicht stelden, met aparte scholen, ziekenhuizen, parken enz.enz. – je kunt het je nauwelijks meer voorstellen.
Wetten waartegen eind 1955 het verzet explodeerde, na Rosa Parks’ beroemde weigering om in de bus op te staan voor een witte medepassagier. Waarna een welsprekende, 26-jarige jonge dominee (King) zich ontpopte tot woordvoerder, onderhandelaar en actieleider. En toen hij na een nacht in de gevangenis ’s ochtends in de keuken door God zelf werd aangesproken om als een oudtestamentische profeet op te staan voor de waarheid en gerechtigheid, was hij de angst voorgoed voorbij. King besloot zijn leven te wijden en zo nodig op te offeren aan Gods bedoeling met de wereld en de verwerkelijking van de Amerikaanse droom, nu eindelijk ook voor de zwarte bevolking.
Stemrecht
King kreeg verbazend veel voor elkaar. Dankzij een eindeloos aantal geweldloze marsen, sit-ins, mediagenieke arrestaties en begenadigde redevoeringen ondertekende president Johnson tien jaar later de Civil Rights Act en de Voting Rights Act, waarmee de rassenscheiding in alle Verenigde Staten officieel werd afgeschaft en ook heel zwart Amerika eindelijk stemrecht kreeg.
Maar een eindzege was het niet, want ook de witte terreur van bijvoorbeeld de Ku Klux Klan was herleefd. Kings geweldloze en op interraciale verzoening gerichte aanpak kreeg daardoor steeds meer kritiek, zoals van Malcolm X, Black Power en de Black Panther Party. Steeds minder vaak kon hij voorkomen dat zijn vreedzame marsen op rellen en plunderingen uitliepen, ondanks de afspraken die hij daarover met zwarte bendeleiders meende te hebben gemaakt.
Daarnaast verloor hij veel witte sympathie toen hij ging wijzen op het onbewuste racisme achter de armoede in de zwarte getto’s in het Noorden. En toen hij zich als Nobelprijswinnaar en christen verplicht voelde stelling te nemen tegen de oorlog in Vietnam, verbruide hij het bij president Johnson en een belangrijk deel van zijn voormalige medestanders en adviseurs, die indertijd nog wel achter de oorlog tegen het communisme stonden of meenden dat de wereldvrede organisatorisch toch echt een tikkeltje te hoog gegrepen was.
Plagiaat
Nee, een heilige was King zeker niet, als je al zo’n etiket op iemand wilt plakken. Hij was weliswaar onverzettelijk, maar kon moeilijk nee zeggen, probeerde iedereen te vriend te houden. Pleegde plagiaat. Duldde geen vrouwen in vooraanstaande posities. Vond het vanzelfsprekend dat zijn vrouw Coretta haar carrière als zangeres voor hem opgaf, thuis op hem zat te wachten en de opvoeding van hun vier kinderen voor haar rekening nam.
Terwijl hij voortdurend op pad was voor de goede zaak, vaak in het gezelschap van zijn vaste vriendin Dorothy Cotton of een losse scharrel. Coretta wist het en zweeg. King voelde zich er schuldig en kwetsbaar over, vooral toen de FBI hem anoniem liet weten dat er pikante geluidsopnames van hem bestonden. Opmerkelijk genoeg had de pers (toch heus niet altijd op Kings hand) daar indertijd overigens geen enkele belangstelling voor – de tijden zijn wat dat aangaat inderdaad veranderd.
Nieuw is ook wat Eig boven tafel heeft gekregen over de bezetenheid waarmee de directeur van de FBI, J. Edgar Hoover, King onderuit probeerde te halen en maar bleef proberen te bewijzen dat King en zijn adviseurs communist waren. Ook is hij verschillende keren opgenomen geweest vanwege overspanning en vermoedelijk depressiviteit – vind je het gek voor iemand met zoveel verantwoordelijkheidsgevoel, die jarenlang maar een paar uur per nacht slaapt, verschillende moordaanslagen heeft overleefd en na dat grote succes steeds grotere teleurstellingen moet incasseren?
Eigs boek had compacter gekund. Maar hij geeft een indrukwekkend compleet en vooral menselijk beeld van een van de grotere geesten uit de wereldgeschiedenis en de talloze mensen die om hem heen stonden, want in z’n eentje had hij het natuurlijk nooit geklaard. Na 700 bladzijden ‘King’ begrijp ik ook waarom dat oude zwart-wit-filmpje in het Catharijneconvent me laatst zo raakte.
En hoewel Eig zelf die lijn niet doortrekt: waarom de dood van George Floyd in 2020 zoveel losmaakte en de Black Lives Matter-beweging zestig jaar na Kings mars naar Washington helaas nog altijd bestaansrecht heeft. Maar vooral dat je met geweldloosheid misschien niet alles kunt bereiken, maar wel een heel groot verschil kunt maken.