Lydia Rood en de maagd van Rosendael

Interview met Lydia Rood, schrijfster van De maagd van Rosendael (Ambo | Anthos, 384 blz.)


Lydia Rood groeide op in Velp, aan de Veluwezoom. Ze struinde met haar broers over de hei en leerde schaatsen op de vijver bij kasteel Rosendael, ooit het bezit van de machtige graven en hertogen van Gelre en Gulik. Rosendael was ook een favoriete verblijfplaats van Maria van Gelre, een hoogadellijke hofdame van de Franse koningin, die in 1405 was uitgehuwelijkt aan de toenmalige hertog, Reinald IV. Hij zat te springen om wettige nakomelingen, maar die kwamen er al met al niet. Wel liet Maria een schitterend en kostbaar gebedenboek na, in het Nederlands nog wel, dat een paar jaar geleden werd herontdekt door de Nijmeegse hoogleraar Johan Oosterman. Zijn publicaties werden de basis voor Roods nieuwste historische roman, De maagd van Rosendael.

Rood woont al lang niet meer in Velp, maar voor een interview over dit boek komt ze graag terug naar de bossen uit haar jeugd. En zo zitten we op alweer zo’n zonnige dag onder een lommerrijke boom op de Posbank en later op de middag tussen de koele, dikke kasteelmuren van de torenkamer waar Maria dik zes eeuwen terug heel wat tijd moet hebben doorgebracht. Maar erg gelukkig was ze er niet, vermoedt Rood.

Wat sprak je zo aan in Maria van Gelre, dat je besloot een boek over haar te schrijven?

Ik kwam haar tegen vooral dankzij Johan Oostermans expositie in het Valkhof en zijn twee boeken over haar. Het leuke daarvan en van die tijd is dat de historische feiten summier zijn en dat je als schrijver dus veel zelf kunt invullen, want in romanvorm mag verder alles. En wat heel grappig is: ik ontdekte dat als je lang naar de feiten kijkt, dan dringt zich een interpretatie op, dan gaan ze iets betekenen wat voor je gevoel dan bijna niet anders geweest kan zijn.

Ze was een Franse hofdame van hoge adel en werd geëxporteerd naar Gelre – op zich een belangrijk hertogdom, maar vanuit het Franse hof bekeken wel een beetje boers. De cultuur hier was niet kinderachtig, maar natuurlijk niet zo verfijnd als aan het Franse hof. Maria kon lezen en schrijven, ze had gestudeerd en ze moet de beroemde dichteres en eerste feministe Christine de Pisan persoonlijk gekend hebben. En dan kom je hier, met maar één doel, dat je reduceert tot je baarmoeder.

Dat is het dilemma van een vrouw die kan lezen en schrijven, dat heeft mijn generatie ook meegemaakt. Ik wist al op m’n zevende dat ik schrijver wilde worden, maar ik heb moeten vechten om te kunnen studeren, terwijl ik toch de beste cijfers haalde. Mijn vader was niet zo van de vaste uitgaven, die wilde gewoon spelen met z’n zelfverdiende geld, die zei: na jou komen nog vier broertjes en een zusje, die moeten dan zeker ook allemaal studeren? Dus het gevecht om ook om je hersens mee te tellen, dat kende ik.

En daarnaast kende ik het helaas ook om bezig te zijn met voortplanting en dat er dan niks komt. Ik heb een dochter en daarna ging het mis en heb ik, laat ik het zo zeggen, nog een lange en rijke gynaecologische geschiedenis gehad.

Je lacht?

Ja, het is nu zo lang geleden, ik kan er nu wel om lachen. Maar er gebeurt dan wel wat in het leven van een vrouw. Een van de grote dingen is pech, ik denk dat Maria dat ook heeft gehad, maar dat is mijn inkleuring. Maar haar positie, die leek me zó verschrikkelijk: je hoeft maar één ding te doen in het leven en dat lukt nou juist niet. En alles wat je wel kunt, telt niet, is niet van belang. Dan faal je in je eigen ogen, terwijl de buitenwereld daar ook nog van alles van vindt. Die krijgt bijvoorbeeld medelijden met je, niks zo erg als medelijden. En dan gaan ze je sparen, dat is echt dodelijk.

Waar in jouw boek Maria’s Gelderse hofdame, Mia van Arkel, heel goed in is. Het is trouwens door haar ogen dat je het verhaal vertelt. Waarom heb je daarvoor gekozen? Waarom niet vanuit Maria’s eigen perspectief?

De ellende van kinderloosheid is dat het een behoorlijk tragisch en triest verhaal wordt als je dat vertelt vanuit degene die ze niet kan krijgen – ik lachte niet voor niks zo straks. Maar ik zit aan de historische feiten vast, ik kan Maria aan het eind van het boek geen kind geven, dus daar zit geen fijn einde aan. En ik heb in mijn eigen leven gemerkt dat mensen daar niet zo goed mee uit de voeten kunnen. Na de laatste ivf-poging, toen ik net te horen had gekregen dat het een miskraam zou worden, zei bijvoorbeeld m’n eigen moeder alleen maar: ‘O!’ Als je dat een lezer aandoet, dan gooit die het boek aan de kant, die heeft daar geen zin in.

Dus om het behapbaar te houden voor de lezer, moest ik iemand hebben die wel kinderen had en Mia had er twee. En ze was als Maria’s hofdame overal bij en kon met haar praten, dus zij was de ideale verteller. Mia gaat aan het eind van het boek dood, maar laat haar twee zoontjes na aan Maria, die heeft zich over hen ontfermd, dat is ook echt gebeurd. Dan eindig je met iets fijns. Weliswaar is je verteller dood, maar die was nooit de hoofdpersoon.

Toch kreeg ik soms de indruk dat Mia de eigenlijke hoofdpersoon van dit boek is. Ze is in elk geval een bijna moderne tegenpool van de vrome, kuise, beheerste en standsbewuste Maria: ze is een flapuit, hoopt op een gelijkwaardige vriendschap, blijkt wel van seks te houden, heeft meer fiducie in frisse lucht dan in bidden.

Ja, omdat je ook een connectie moet leggen met de seculiere lezer van nu, je moet je niet al te ver van je lezers verwijderen. Maar ik laat religie wel een rol spelen, er zijn ook collega’s die dat niet doen of er een beetje omheen fietsen, dat vind ik onzin. Mia gaat natuurlijk wel steeds mee naar de mis, omdat dat er gewoon bij hoort. Ook vond ik het leuk om Maria in discussie te laten gaan met haar losbandige echtgenoot over Geert Grote en de Moderne Devotie, want het was net in de tijd dat die ideeën opgeld deden in Arnhem.

Maar wat Mia’s spontaniteit betreft: tot in het buitenland stonden de vrouwen uit onze streken daar indertijd al om bekend: die wisten van wanten, deinsden nergens voor terug en hadden hun mondje klaar.

Verder denk ik dat een ondergeschikte positie is voor niemand goed is. Natuurlijk, ik ben een kind van de jaren ‘70 en we leven in een tijd waarin bijna niemand dat meer pikt, maar ik denk dat zo’n ondergeschikte positie ook toen al naar was, dat het altijd naar is, als je zelf je beslissingen niet mag nemen. Maar identificatie speelt ook een rol, we willen dat een hoofdpersoon ook wat in de melk te brokkelen heeft in haar eigen leven, omdat het anders voor ons nu wel erg moeilijk wordt om je in te leven.

En verder geldt: historische boeken zijn bijna altijd dubbel historisch: ze gaan èn over de tijd van toen èn over de tijd waarin ze geschreven zijn. In die zin is dit ook dit boek een spiegel van onze tijd.

Voor wie heb je dit boek geschreven? Je meldt namelijk in je inleiding dat het geen geschikte leesstof is voor mannen die al niet eens tegen maandverbandreclames kunnen.

Dat klopt, het menstruatiebloed spat tegen de muren. Die zin is gewoon bedoeld als waarschuwing, maar ook om mensen die het net wel aankunnen, nieuwsgierig te maken en uit te dagen. Mannen mogen het van mij dus best lezen, die zijn in tegenwoordig ook vaak bij de bevalling. Maar zolang de vloeistof in de maandverbandreclame nog blauw en nooit klodderig is, is er nog werk te doen. Ik vind het sowieso stom dat er zo weinig aandacht is voor wat wij vrouwen elke maand en in de overgang meemaken.

Hoewel het woord zelf nergens in je boek valt, opper je dat Maria wellicht aan vaginisme leed en dat ze mede daardoor geen kinderen kon krijgen.

Ik denk dat ze als adellijk meisje heel geïsoleerd en kuis is gehouden, want haar kuisheid was haar kapitaal, een hertog of koning gaat niet trouwen met een afgekloven botje. En dat ze daardoor niet voorbereid was op het huwelijksleven en zich dood schrok toen er opeens zo’n brute echtgenoot op haar kwam liggen. Maar ze heeft er in mijn verhaal in elk geval geen bezwaar tegen om met vrouwen in één bed te slapen. Dat was toen trouwens heel normaal: niet iedereen had toen een eigen bed, ook niet in de kastelen. Maar misschien was ze gewoon niet van de mannen. Of was ze beter af geweest in een klooster.

Maar dan was ze, zoals je haar hofdame Mia dat verwoordt, nooit ‘zwanger’ geworden van dat kostbare gebedenboek, als Ersatz voor haar nooitgeboren kinderen.

Johan Oosterman suggereert dat Maria nooit zo bezig is geweest met de kinderkrijgerij, omdat dat ze dat als intellectuele vrouw niet nodig had. Dat zou blijken uit het feit dat er in haar gebedenboek maar heel weinig verwezen wordt naar de zwangerschap van Maria en de geboorte van Jezus. Maar die tijd stond bol van Maria!

Ik denk dat het eerder andersom is, dat ze het na tien jaar huwelijk zat was. Want het hopen en het verlangen en het elke maand weer teleurgesteld worden, daar word je doodmoe van, ik weet dat uit ervaring. Ik denk dat ze daar gewoon klaar mee was, dat ze er op een gegeven moment niks meer over wilde horen. En dat ze toen besloot Gelre iets anders tastbaars, namelijk dat prachtige gebedenboek, na te laten, om zo haar bestaan op aarde te rechtvaardigen.

Over nalaten gesproken: wat zijn jouw verdere plannen?

Er komt nog een deel twee en een deel drie, daar heb ik zo’n zin in! Deel twee gaat over hoe Maria’s ambities in 1417 ontwaken, nu dan wel verteld vanuit haar eigen perspectief. En deel drie gaat over Mia’s zoon Arnold, die uiteindelijk hertog wordt en er een zooitje van maakt.

Verder ben ik nu bijna zevenenzestig en ga ik als een extraatje bij m’n AOW het onderwijs in, als invaljuf voor taal- en leesbevordering, dat vind ik zo leuk om erbij te doen! Maar ik ga het wel rustiger aan doen, maximaal één boek per jaar, ik heb niet meer de ambitie om rijk te worden.

Maar stel dat het bestsellers worden: ga je dan op een mooi buiten op de Veluwezoom wonen?

Nee, ik woon al mooi zat! We wonen op Marken in een klein houten vissershuisje, met uitzicht op de horizon waar ’s avonds de zon ondergaat. En dan die heel grote plomp, de Gouwzee, waar we in kunnen zwemmen. Waarom moeten wij verhuizen?


Wie is Lydia Rood?

Lydia Rood (1957) groeide op in het Gelderse Velp en studeerde journalistiek en Spaans. Ze schreef zo’n honderd kinder- en jeugdboeken, waaronder een serie over Drakeneiland, waar alleen maar kinderen wonen. Onder volwassenen werd ze ook bekend met erotische verhalenbundels, enkele thrillers en haar columns voor de toenmalige Wereldomroep.

Ze is vooral trots op haar jeugdboeken ‘Anansi’s web’ (2000) en ‘De ridders van Rosande’ (2013), dat zich, net als ‘De maagd van Rosendael’, zes eeuwen geleden afspeelt in het land van haar jeugd. Rood heeft één inmiddels volwassen dochter en woont met man Mohamed op het eiland Marken.


EEN GEREDIGEERDE VERSIE VAN DIT INTERVIEW VERSCHEEN OP 8 JULI 2023 IN

logo Trouw


Lees hier ook een interview uit oktober 2018 met Johan Oosterman, de schrijver  van Maria van Gelre, 1380 -1429. Sporen in het landschap en Ik, Maria van Gelre. De hertogin en haar uitzonderlijke gebedenboek (1380-1429), Roods belangrijkste bronnen.