Mieke, we maken er een Rolls-Royce van!

Interview met Mieke Melief, schrijfster van Hier in het Oosten alles wel. Een Amsterdamse familie in China (2016). 415 blz.


Kaft Melief“Mijn lievelingsoom trouwde in 1951 met een heel jonge Anneke de Jongh, die als expat-kind in China was opgegroeid en toen net een paar jaar terug was in Nederland. Er hing altijd zo’n aureool om de familie De Jongh heen: ze waren toch een beetje anders, kosmopolitisch. Ze hadden iets buitenlands, iets zwierigs dat Nederlanders in die tijd niet hadden. Maar hoe dat daar in China allemaal gegaan was, dat wist ik niet.

Dus toen ik met pensioen ging, leek het me leuk om haar daar eens naar te vragen en dat in een paar maanden op te schrijven. Ze begon toen al meteen over het jappenkamp in de Noord-Chinese stad Weihsien, waar veel geallieerde expats van 1943 tot 1945 geïnterneerd waren. Het was daar heel anders dan in de Indische kampen: ze vertelde dat ze het er als kind ondanks alle ontberingen zelfs erg naar haar zin had gehad. Weihsien was een fantastisch voorbeeld van oecumene en samenwerking. De geïnterneerden moesten het kamp helemaal zelf runnen en dat bleek een ongelooflijk interessant en superboeiend verhaal, dat nog nergens eerder was vastgelegd.

Tijdens die gesprekken kwamen er ook allerlei brieven en foto’s tevoorschijn van haar vader, Frans de Jongh, die al jong wees was geworden. Hij was als vrijgezel in 1919 vanuit Amsterdam heel avontuurlijk naar China vertrokken, aanvankelijk als boekhouder voor een handelsonderneming in Shanghai en later in Tientsin. Zeker in het begin schreef hij heel veel en uitvoerig naar zijn familie in Nederland. Ook uit de brieven die hij na zijn huwelijk in 1929 veelal samen met zijn vrouw Willy schreef, krijg je een prachtig en uniek beeld van het leven van de expats in China, die in aparte wijken, ‘concessies’, in verdragssteden als Shanghai en Hong Kong woonden.

Ze leidden daar op hun eilandjes een heel westers leven, met eigen clubs en eigen kerken. Heel beschermd, terwijl in de rest van China de wereld min of meer verging. Ze waren ook veel moderner dan hun familie thuis. De kinderen kregen dansles à la Isadora Duncan en ze gingen met het hele gezin naar de paardenraces, iets wat in die tijd in katholiek Europa gewoon ondenkbaar was. Het was wel een andere tijd; het was toen bijvoorbeeld heel normaal om het over ‘bruintjes’ te hebben en het personeel soms te slaan; de vader van Du Perron deed dat ook. Toch was Frans verlicht voor zijn tijd en een racist was hij niet. Hij had bewondering voor de Chinezen om hun intelligentie.

De hoofdmoot van deze familiekroniek is voor mij de innerlijke verscheurdheid van Frans. Hij had een heel barre jeugd achter de rug: geen ouders, geen geld, geen sociaal netwerk. En vervolgens trouwt hij met een vrouw uit een puissant rijke Amsterdamse familie. Hij was als de dood om niet meer voor Willy en hun zes kinderen te kunnen zorgen en hij vond het heel moeilijk om in 1947 helemaal berooid uit China terug te komen en zijn rijke schoonvader onder ogen te komen. Dat vond ik heel aangrijpend.

We hebben het boek heel bewust in eigen beheer uitgegeven. Ik ben er wel mee bij een paar uitgevers geweest, maar die wilden dat ik het veel meer zou comprimeren en dat ik veel minder uit de brieven zou citeren, terwijl ik de familie beloofd had de documenten en vaak kleurige afbeeldingen eer aan te doen. Daar kwam bij dat de familie er echt geld aan wilde uitgeven. Mijn neef zei: ‘Mieke, we maken er een Rolls- Royce van!’

Ik heb alles zelf gedaan: de eindredactie, de marketing, de presentatie, flyers. En samen met drukkerij Het Boekenschap de vormgeving en een eigen website. Ik heb vijf jaar aan dit boek geschreven en de productie ervan heeft nog een jaar gekost. Toen was het echt hoog tijd dat het verscheen, want tante Anneke is inmiddels zesentachtig. Ze is er helemaal verguld mee dat de herinneringen van haar vader zo voor het nageslacht zijn behouden.”


EEN GEREDIGEERDE VERSIE VAN DIT INTERVIEW VERSCHEEN OP 14 JANUARI 2016 IN

logo Trouw