Zo’n dertig procent van de Romeinse bevolking bestond uit slaven en slavinnen. In ‘Eindelijk vrij’, een uitzonderlijk boeiend boek, laat Emily Hemelrijk zien hoe vrouwen zich uit de slavernij bevrijdden.
Recensie van Emily Hemelrijk, ‘Eindelijk vrij. Hoe vrouwen in het Romeinse Rijk de slavernij achter zich lieten’. Balans, 295 blz.
Het blijft fascineren, het Oude Rome. Met wereldveroveraars als Julius Caesar en vergoddelijkte dan wel waanzinnige keizers als Augustus en Caligula. Ook Hollywood is van oudsher dol op spectaculaire sandalenfilms over Ben Hur, Spartacus en stoere gladiatoren. Maar het was wel een echte mannenmaatschappij, waarin de vrouwen veelal onzichtbaar bleven. Al weten we tegenwoordig gelukkig steeds meer over hen, mede dankzij Emily Hemelrijk, die tot voor kort als hoogleraar Oude Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam onderzoek deed naar verborgen vrouwenlevens in het Romeinse Rijk.
Want hoe slim, geleerd, rijk en hooggeboren een Romeinse vrouw ook was, beroepen als jurist en bankier en ook de politiek en het bestuur waren verboden gebied voor haar, zo bepaalde de wet. En als ze zich daar, zoals keizerin Livia, wel mee bemoeide, dan ging ze de geschiedenis in als een heerszuchtige intrigante.
Spinnen en weven
Nee, een eerbiedwaardige dame van stand (matrona) baarde sterke zonen en ingetogen dochters, voegde zich naar haar echtgenoot en zat thuis ijverig te spinnen en te weven, als bewijs van haar kuisheid. Ook zag ze toe op de disciplinering van haar jongvolwassen kinderen, die zij idealiter indertijd zelf de borst had gegeven – geschiedschrijver Tacitus vond het maar decadent dat de rijke Romeinse dames uit zijn tijd die borstvoeding liever uitbesteedden aan ‘een of ander Grieks slavinnetje’.
Werken deed een matrona niet, en al helemaal niet buitenshuis: een vrouw die zich in de publieke ruimte begaf, heette al gauw een publieke vrouw, oftewel hoer. Ook zelf boodschappen doen was ver beneden haar waardigheid en bovendien erg onpraktisch: een Romeinse van stand had op straat namelijk minstens één hand nodig om haar ‘palla’, een grote, zedig over haar schouders gedrapeerde omslagdoek, op haar plaats te houden.
Daarnaast sprak het vanzelf dat de aristocratie geen fysieke arbeid verrichtte. Daarvoor had men immers slaven, die naar schatting zo’n dertig procent van de bevolking uitmaakten. Maar die onder bepaalde omstandigheden ook een vrij mens konden worden, zo beschrijft Hemelrijk in haar nieuwste boek, ‘Eindelijk vrij’.
Noodlot
Wacht even: slaaf? Heet dat in modern beschaafde taal niet ‘tot slaaf gemaakte’? Daar is inderdaad veel voor te zeggen. Toch kiest Hemelrijk, zoals kennelijk onder classici gebruikelijk, voor de traditionele vertaling van het woord ‘servus’. Haar argument: de Romeinen beseften blijkens hun wetteksten heel goed dat het slavenbestaan tegen de menselijke natuur inging, al stond dat de slavernij niet in de weg. Bovendien, zo betoogt Hemelrijk, slavernij werd indertijd gezien als een noodlot dat in tijden van oorlog, honger en zeeroverij iedereen (tot en met Julius Caesar) kon treffen en het was zeker geen kwestie van huidskleur: vrijwel alle slaven in Rome kwamen uit het Griekse Middellandse Zeegebied en Noord-Europa.
Hoe zag hun leven eruit? En, een nog vrijwel onontgonnen onderzoeksgebied, dat van de vrouwen onder hen? Hoe belandden die in slavernij? Welke kansen hadden ze om vrijgelaten te worden en wat had die vrijheid dan om het lijf? Met wie mochten (of moesten) ze bijvoorbeeld trouwen en hoe kwamen deze ‘libertae’ na hun vrijlating aan de kost? Welke maatschappelijke positie namen ze in tussen hun voormalige meesters, de vrijgeboren Romeinse adel- en ridderstand en het straatarme, ongeschoolde proletariaat? Hemelrijk reconstrueert hun ongekend interessante en vaak verrassende verhaal in een boek dat zich moeilijk weg laat leggen.
Spiegelophoudster
Om te beginnen al om de bronnen waarop zij hun verhalen baseert. Brieven, dagboeken, familiearchieven van (ex-)slaven: ze zijn niet overgeleverd en ook in de annalen van toen komen ze niet aan het woord. Maar hoewel verreweg de meesten van hen na een ellendig en zwaar bestaan in de mijnen of op grote landgoederen in anonieme massagraven zijn verdwenen, weet Hemelrijk opmerkelijk veel over hun levens af te leiden uit de soms ontroerende en kostbare grafstenen waarop ze meestal met respect herdacht worden.
Een reële kans op vrijlating had een vrouw pas als ze als stadse huisslavin dagelijks persoonlijk contact had met haar meesteres, bijvoorbeeld als kapster. Met de ingewikkelde kapsels van toen had een adellijke dame daarvoor al gauw vier dienaressen rondlopen (onder wie een speciale spiegelophoudster). Ook voor andere intiem-verzorgende taken als vroedvrouw, voedster of kinderopvoedster kon een vrouw beloond worden met vrijlating, al moest ze haar eigenaar dan wel eerst minstens drie kinderen gebaard hebben (die in zijn bezit bleven) en ouder dan dertig zijn geworden – wat gezien de gemiddelde leeftijd en gebrekkige kraamzorg toen al bijzonder was.
Een uitzondering op die officiële wettelijke leeftijdsgrens werd wel gemaakt voor jonge ‘troetelslaafjes’ (m/v) of als een meester zijn lievelingsslavin als echtgenote of officiële concubine wilde nemen. Zo’n aanzoek mocht ze overigens niet weigeren, maar het hield wel een aanzienlijke sociale stijging in. Verder kon een slaaf zichzelf en vervolgens hopelijk ook zijn informele partner (‘contubernia’) en hun kinderen uit het huishouden van zijn eigenaar proberen vrij te kopen. Deze uitweg was vrijwel alleen weggelegd voor spaarzame mannelijke slaven, die een zakcentje (‘peculium’) mochten houden voor werk dat ze buitenshuis voor hun meester verdienden.
Toestemming
Echt vrij waren ze daarna nog lang niet: vrijgelatenen waren de rest van hun leven hun ex-meester permanent dankbaarheid, eerbetoon en diensten verschuldigd. Ze hadden zijn toestemming nodig om te trouwen of een testament op te stellen, want hij en zijn zonen hadden gewoonlijk nog recht op een eventuele erfenis. Iemand vrijlaten was dus bepaald niet altijd een zaak van oprechte genegenheid of menslievendheid. Er speelde vaak heel wat eigenbelang mee: het was ook een goedkope manier om oude, ‘versleten’ slaven te lozen.
Pas de volgende generatie was werkelijk vrij. De vrijgelatenen zelf hadden maar beperkte rechten, maar hun wettige kinderen waren wel vrij geboren, ‘volwaardige’ Romeinen. En daar waren hun ouders, blijkens menig grafschrift, dan ook bijzonder fier op. Maar dat onderscheid leidde soms wel tot pijnlijke juridische geschillen over de vraag of een meisje nu voor of na de vrijlating van haar moeder geboren was. In het eerste geval was het kind namelijk nog bezit van haar voormalige meesteres (en dus slavin), terwijl het in het tweede geval een vrij geboren Romeinse was. En hoe moet het geweest zijn om een vrijgekocht kind te zijn, in een gezin met een jongere broer die wel vrijgeboren was en dus altijd voor ging?
Beroepstrots
Ook heel verrassend: getuige de bewaard gebleven, kostbare grafmonumenten brachten vrijgelatenen het niet zelden tot grote welstand. Wellicht, zo fluistert, mijn protestantse achtergrond, omdat ze van hard werken wisten. Daarop presenteerden de vrouwen onder hen zich graag als een echte matrona. De in steen uitgebeitelde teksten prijzen hen om hun kuisheid, trouw, bescheidenheid en onberispelijkheid en ze worden vaak afgebeeld met een ernstige blik, gehuld in zo’n onpraktische ‘palla’ en hun haar in een hoogst bewerkelijk kapsel. Maar anders dan bij de niet-werkende adel, wordt meestal ook trots vermeld wat hun beroep was, van parelzetster, herbergierster, loodgietster (jazeker!), arts, purperverfster, stenografe, scheepseigenares, wijnhandelares tot muzikante.
Een ander opvallend verschil met de gedenktekens van de vrouwelijke Romeinse elite: bij hun privégraven lieten de rijke vrijgelaten vrouwen uit de keizerlijke familie zich soms vergoddelijken met een beeld van bijvoorbeeld een naakte Venus, iets wat de oude adel niet in zijn hoofd zou halen. Vergoddelijking was immers een exclusief keizerlijk voorrecht waar je maar beter vanaf bleef. Zelfs keizerin Livia liet zich afbeelden met hoogstens één blote schouder, als verwijzing naar haar venusgelijke schoonheid.
Vrijgelatenen en hun nakomelingen gingen bepaald niet meteen op in de Romeinse samenleving. De oude adel keek neer op hun protserige grafcultuur en vrijgelaten vrouwen hadden de reputatie seksueel beschikbaar te zijn, iets waar ook Ovidius op zinspeelde in zijn erotische poëzie. Een man die een slavin of werkende vrouw in haar korte, praktische tunica buitenshuis onfatsoenlijk aansprak, had weinig te vrezen.
Maar had ze een deugdzame palla aan, dan was hij strafbaar – geen wonder dus dat vrijgelaten vrouwen met sociale ambities voor zichzelf en hun kinderen zich daarin lieten vereeuwigen.
Trakteren
De rijksten onder hen lieten zelfs tempels bouwen of trakteerden bij een keizerlijke verjaardag hun hele stad op een banket, helemaal van hun eigen geld, zo stond dan na hun dood op hun grafsteen te lezen. Toch zou er vaak veel meer dan een generatie overheen gaan voordat hun vrijgeboren nageslacht een publieke functie van enige betekenis mocht vervullen.
‘Eindelijk vrij’ is een uitzonderlijk boeiend en ook leesbaar boek over de verborgen geschiedenis van een groep ondernemende vrouwen uit de oudheid. Hun inspanningen om beroep, huwelijk en moederschap met elkaar te combineren doen verrassend herkenbaar en modern aan, zo besluit Hemelrijk haar verhaal. Want weet u nog? Dat onze getrouwde (groot)moeders nog tot 1957 handelingsonbekwaam waren en geacht werden deugdzaam thuis te zitten? Nou, dan hadden sommige Romeinse ex-slavinnen het toch beter voor elkaar.