Essay over de actualiteit van het boek ‘Prophets of Deceit. A Study of the Techniques of the American Agitator’ (1949) van Leo Löwenthal en Norbert Guterman
Een vijfenzeventig jaar oud Amerikaans onderzoek, dat kan verklaren waarom extreem rechts op dit moment ook in Europa weer zo’n opgang maakt? Jazeker! Leo Löwenthal deed er met Norbert Guterman indertijd verslag van in ‘Prophets of Deceit’, dat sinds 2021 als ‘Falsche Propheten’ weer in de Duitse boekwinkels ligt. De Keulse schrijver Martin Mittelmeier vertelde me erover, tijdens een interview over zijn boek ‘Vrijheid en duisternis’.
Dat ging over het verhaal achter de ‘Dialectiek van de Verlichting’ van Max Horkheimer en Theodor Adorno, die daarin filosofisch uit de doeken hadden gedaan waardoor de Verlichting halverwege de vorige eeuw was omgeslagen in de ongekende barbarij van het nazisme. Maar, tipte Mittelmeier, als je concreet wilt begrijpen hoe en waarom het rechtse populisme ook nu weer zo in de lift zit, dan zou je Löwenthal moeten lezen. Mittelmeier had gelijk. Sterker nog: ‘Prophets of Deceit’ moet heel gauw in het Nederlands vertaald worden.
De in Frankfurt geboren socioloog Leo Löwenthal (1900-1993) en de uit Warschau afkomstige psycholoog en vertaler Norbert Guterman (1900-1984) wisten waar ze het over hadden. Beiden waren verbonden aan het Institute for Social Research, het naar Amerika uitgeweken onderzoeksinstituut van de Frankfurter Schule, net als Horkheimer en Adorno. Als linkse Joodse intellectuelen hadden ze alle reden om halverwege de jaren 1930 Europa te ontvluchten en ze wisten maar al te goed waartoe het kon leiden als extreemrechtse ‘agitatoren’ (onruststokers, volksmenners, opruiers) aan de macht kwamen: rechteloosheid, terreur, oorlog en uitroeiing.
Valse profeten
Dus zetten Löwenthal en Guterman al hun eruditie en onderzoekservaring in om te begrijpen hoe in de jaren 1930 en 1940 in Amerika een aantal pro-fascistische ‘profeten van bedrog’ (een verwijzing naar Jeremiah 23: 26) kiezers proberen te verleiden hun die macht in handen te geven.
Eerlijk gezegd dacht ik bij fascisme en nationaalsocialisme nooit meteen aan het Amerika van de jaren 1940. Integendeel: daar kwamen onze bevrijders vandaan en ik ben al die Amerikaanse (en Britse, Canadese, Poolse en Indiase) soldaten nog altijd zielsdankbaar dat ze hun leven hebben gewaagd om hier een einde te maken aan het gruwelbewind van Hitler, Mussolini en Seijs-Inquart.
Nu besef ik ook wel dat niet elke Amerikaan dat indertijd uit volle politieke overtuiging deed: dienstplichtigen wordt immers niks gevraagd. Maar dat er vlak voor en zelfs tijdens de Tweede Wereldoorlog Amerikanen waren die mister Hitler bewonderden, daar keek ik toch van op. Veel politiek succes hadden die agitatoren toen overigens gelukkig niet: hun namen zijn beland in de rommelhok van de geschiedenis. En ook de indertijd hooggeprezen studie van Löwenthal en Guterman raakte in vergetelheid. Want waarom zouden we ons verdiepen in het gebral van wat achteraf alleen maar een stelletje ongevaarlijke gekken bleek te zijn geweest?
Halfvergeten klassieker
Maar dat was toen en sinds Donald Trump en de verkiezingsresultaten van extreemrechts in heel Europa is er alle aanleiding om deze halfvergeten klassieker weer uit de kast te halen en te kijken wat we nu nog kunnen opsteken van dit onderzoek. Dat analyseerde de retoriek en psychosociale technieken waarmee een vijftiental pro-fascistische Amerikaanse agitatoren in pamfletten, tijdschriften en redevoeringen indertijd het publiek voor zich probeerden te winnen.
Zoals Charles Edward Coughlin, een katholiek radiopriester, die verkondigde dat de Joden in Washington aan de politieke touwtjes trokken. Of neem Gerald L.K. Smith, in 1943 oprichter van de America First Party, die opriep tot een kruistocht tegen links Hollywood en jazzmuziek. Of Elizabeth Dilling, de enige vrouw in het rijtje, die Hitler een zegen voor het Duitse volk vond en zich ‘als moeder’ verzette tegen de Amerikaanse inmenging in de Tweede Wereldoorlog.
Onvrede
Uitgangspunt van Löwenthal en Gutermans analyse is dat volksmenners gedijen bij reële maatschappelijke onvrede. Want daartoe, zo stellen ze, geeft de moderne, industriële samenleving inderdaad structureel aanleiding. De dominee en pastoor zijn hun gezag kwijt, vaders wil is geen wet meer en we mogen als individu helemaal zelf bepalen wat en wie we willen zijn – inderdaad een hele bevrijding.
Maar die vrijheid heeft ook een keerzijde: onzekerheid, eenzaamheid en angst. Op wie kun je nog terugvallen als je ontslagen wordt, je familie ver weg woont en je er alleen voor staat? Je het gevoel hebt dat je als gewone burger voor je bestaanszekerheid overgeleverd bent aan de almacht van hebzuchtige concerns, financiële instellingen en een logge, onbarmhartig bureaucratische overheid, die er vooral op uit lijkt te zijn alles zo ingewikkeld mogelijk te maken? Klinkt het bekend? Wel, voor dat terechte gevoel van onbehagen bleken de Amerikaanse volksmenners in de toenmalige crisisjaren een feilloze neus te hebben.
Structuren of personen?
Nu geldt dat deels ook voor linkse politici. Vervreemding als proces waarbij mensen zich niet meer zichzelf voelen omdat ze het idee hebben dat ze geen invloed hebben op hun eigen leven – ook Marx schreef erover in zijn kritiek op het kapitalisme. Linkse politici, zo stellen Löwenthal en Guterman, proberen dat gevoel van machteloosheid doorgaans op te lossen met meer rechtsgelijkheid en rechtvaardiger politiek-economische structuren. De rechtse, ‘valse profeten’ leggen in hun jacht op de-macht-om-de-macht de schuld daarentegen simpelweg liever bij boosaardig geachte personen of bevolkingsgroepen, die dan vrijwel altijd ‘van buiten’ komen. Waarbij rechts in de jacht op de-macht-om-de-macht elke gelegenheid aangrijpt om die onvrede verder aan te wakkeren.
De grote zondebok in de jaren 1930, ook in Amerika, waren de vluchtelingen van toen, de Joden. Die kwamen het land in (zo oreerden de agitatoren) met zielige verhalen over verzonnen dan wel zelf uitgelokte vervolgingen, weigerden zich aan te passen en hadden niet alleen rare namen, maar waren ook moreel minderwaardig. Die waren uit op de wereldmacht en de ondergang van de traditionele Amerikaans-christelijke manier van leven en pikten ‘onze’ banen, huizen en dochters in. Die beheersten de pers en leefden er op kosten van de belastingbetaler oriëntaals-liederlijk op los, terwijl ‘wij’, arme sloebers, geen boter meer op ons brood hadden. Beesten waren het, parasieten, weerzinwekkend ongedierte, het werd hoog tijd voor een grote schoonmaak…
De generalisaties en beeldspraak van toen uit weekbladen als ‘The Broom’ (De bezem) en ‘America in Danger’ (Amerika in gevaar) zijn nog steeds schokkend. En helaas vinden ze nog altijd overal gewillige oren, hoewel ze vandaag de dag net zo makkelijk over alle buitenlanders, moslims en/of seksuele minderheden gaan.
Verlangen naar een grote broer
Dergelijke vooroordelen zijn, naar ik vermoed, niet alleen aantrekkelijk omdat ze aansluiten bij een diepmenselijke behoefte overal een wil en bedoeling achter te ontwaren. En ja, dan kun je niet zo veel met abstracte maatschappelijke structuren en systemen: het is letterlijk veel menselijker om je woede en frustratie te projecteren op medemensen die naar jouw idee ten onrechte allerlei voorrechten genieten. En dat we, in een vervreemde, geestelijk ontheemde en ‘gebroken’ wereld kinderlijk terugverlangen naar een vader of grote broer, die desnoods met geweld voor ons opkomt, ons mee uit jagen neemt en ons belooft dat alles weer wordt als vroeger, toen moeder de vrouw nog (‘jammie!’) taarten bakte.
Want hoewel de Amerikaanse agitatoren helemaal niets moesten hebben van de psychoanalyse van Sigmund Freud (want Joods), hadden ze intuïtief perfect in de gaten hoe je mensen paait door in te spelen op hun onbewuste en verdrongen verlangens, in ruil voor hun onvoorwaardelijke en kritiekloze overgave aan jouw gezag als absoluut leider en alleenheerser.
Het volk, dat ben ik
Tot slot schetsen Löwenthal en Guterman een zelfportret van de Amerikaanse agitator. Hoe presenteerde die zichzelf en welke rol eiste die op? Wel, hij benadrukte in elk geval voortdurend dat hij, net als zijn aanhangers, maar een eenvoudige, hardwerkende en ‘echte’ Amerikaan was, als geen ander ‘het hart van het Amerikaanse volk’ begreep en dus was. Nee, een academische achtergrond of verstand van Europese kunst had hij gelukkig niet, maar in plaats daarvan had hij wel het lef heeft om te zeggen wat ‘jullie allemaal’ denken.
Daarnaast was hij bereid zijn leven op te offeren, waarvoor hij dan dankbaarheid, bewondering en gehoorzaamheid verdiende. Het liefst zou hij de bevolking oproepen om gewapend met bahco’s en loden pijpen naar Washington te marcheren en daar de ‘geldwisselaars’ uit de tempel te smijten, maar ja, hij werd geboycot door de (linkse) media, dus daar is het indertijd nog niet van gekomen.
Je zou bijna denken dat Donald Trump een stukgelezen exemplaar van ‘Prophets of Deceit’ onder zijn hoofdkussen heeft liggen.
Natuurlijk is Löwenthals en Gutermans analyse niet meer op alle punten van toepassing op het huidige Amerika of Europa. Lang niet elke Rus is immers meer communist en niet iedere extreemrechtse partijleider haat Joden (soms zelfs in tegendeel) of laat zich voorstaan op het feit dat hij niet naar de universiteit is geweest. Ook de klassiek Freudiaanse noties doen bij vlagen gedateerd en gezocht aan: de psychologie en pedagogiek hebben als wetenschap, overigens mede dankzij de Frankfurters, sindsdien wel wat sprongen gemaakt. Jammer is ook dat ‘Prophets of Deceit’ bijna niets zegt over wat die rechtse witte dictatortjes in de dop vonden van de rechten van vrouwen, zwarten of seksuele minderheden – ook dat was namelijk bij de wilde spinnen af.
Aanstelleritis?
Aan de andere kant lijkt het verhaal uit 1949 over de valse profeten van Amerika nu soms zelfs actueler en urgenter dan toen. De bestorming van het Capitool, het mobiliserende vermogen van de sociale media, de vergevorderde plannen van een Duitse prins voor een staatsgreep: de verhoudingen staan de laatste tijd regelmatig angstaanjagend op scherp. En waar de schrijvers in de jaren 1940 de kogelvrije vesten van sommige Amerikaanse agitatoren nog smalend afdeden als publicitaire aanstelleritis, valt nu toch echt niet te ontkennen dat Geert Wilders serieus bedreigd wordt.
Rest de vraag: wat te doen en te laten? Een instantoplossing geeft ‘Prophets of Deceit’ niet: als die er was, dan had het boek niet in herdruk gehoeven. Maar het biedt wel een model en kader voor hoe we ook vandaag weer alert kunnen zijn op de valse profeten van nu en hoe die onze (onbewuste) verlangens en angsten proberen te bespelen. Zoals Eviane Leidig onlangs liet zien in haar boek ‘The Women of Far Right’ uit 2023, over hoe ultraconservatieve vrouwelijke influencers als Eva Vlaardingenbroek via YouTube, Instagram en TikTok de omvolkingstheorie aan de vrouw proberen te brengen.
En verder? Nee, ik ben geen politica. Maar als burger geloof ik in de democratie, als best denkbare bestel voor een zo vreedzaam mogelijke wereld. En geconfronteerd met het weer razend actuele ‘Prophets of Deceit’ vind ik dat we 1) met elkaar moeten erkennen dat veel, heel veel mensen alle reden hebben om zich permanent de sjaak te voelen; 2) ervoor moeten zorgen dat die zich gezien weten en het gevoel (terug)krijgen dat Nederland ook voor hen een rechtstaat is en moet blijven. Dat we 3) vandaag nog op moeten te houden met wie dan ook te demoniseren (ja, ook de agitatoren van nu) en 4) serieus werk moeten maken van ieders mondigheid.
- Leo Löwenthal en Norbert Guterman, ‘Prophets of Deceit. A Study of the Techniques of the American Agitator’. O.a. Verso 2021, 169 blz.
- Leo Löwenthal, ‘Falsche Propheten. Studien zur faschistischen Agitation.‘ Uit het Engels vertaald door Susanne Hoppmann-Löwenthal. O.a. Suhrkamp 2021, 253 blz.
Lees ook:
- Hoe het Duitse radicaal-rechts van 1967 lijkt op Trump van nu: onderzoekers over Adorno (Trouw, 2 december 2019)
- Het moeizame ontstaan van de ‘Dialectiek van de Verlichting’, een interview met Martin Mittelmeier