Sprankelende literatuurgeschiedenis

Recensie van Marita Mathijsen, L. De lezer van de 19e eeuw. Balans, 464 blz.


Dik vierhonderd pagina’s Nederlandse literatuurgeschiedenis en dan die van de negentiende eeuw? Dat zal niet bij iedere hedendaagse lezer meteen het bloed sneller door d’aderen doen vloeien. Waarom zou iemand zich anno nu naar zijn boekhandelaar spoeden voor een opsomming van het leven en werk van belegen schrijvers als Tollens, Bosboom-Toussaint, dichtende dominees en andere veelal brave Hendriken? Wat valt er nog te onthullen over Multatuli en de Tachtigers, die de vaderlandse letteren eindelijk zouden verlossen van kneuterigheid en benepen moralisme?

Daarbij: voor de details van het levenswerk van de meeste kanonnen van de negentiende-eeuwse literatuur kunnen we al prima terecht bij de kloeke biografieën die nog altijd over hen verschijnen. Men neme bijvoorbeeld ‘De gefnuikte arend’ (2013) van Rick Honings en Peter van Zonneveld, over het grootse en meeslepende leven van BN’er Bilderdijk – al nodigde zijn biografie mij overigens niet uit om zelf naar zijn verzen te grijpen. Of men installere zich onder een fijne leeslamp met Marita Mathijsens ‘Jacob van Lennep. Een bezielde schavuit’, dat in 2018 terecht genomineerd werd voor de Nederlandse biografieprijs.

Zoen van de schoolmeester

Nu, drie jaar later, gaat emeritus hoogleraar Moderne letterkunde Mathijsen andermaal enthousiast los met ‘L’, dat alle andere literatuurgeschiedenissen van de negentiende eeuw als oubollig moet doen verbleken. En ik verklik het maar alvast: van mij krijgt ze daarvoor een tien met een griffel en een zoen van de schoolmeester (en dan heb ik het niet over de dichter Gerrit van de Linde, die in 1830 wegens grensoverschrijdend seksueel gedrag de boot naar Engeland had genomen).

Wat is er dan zo kek en anders aan ‘L’, dat een klassieker als Knuvelders handboek der Nederlandse letterkunde naar de oudpapierbak der geschiedenis verwezen zou moeten worden?

Om te beginnen dat Mathijsen de rust en ruimte neemt voor een soepele opfriscursus geschiedenis. In vijf tijdvakken worden we bijgespijkerd over hoe het maar weer zat met de Franse bezetting, Willem I tot en met III, Thorbecke, Abraham Kuyper en Aletta Jacobs, de eerste stoomtreinen, de komst van de supersnelle rotatiepers en de gevolgen daarvan voor ook het literaire leven. Want dat hield zich indertijd bepaald niet afzijdig: de letterkundigen bemoeiden zich indertijd vol vaderlands vuur in woord en daad met politiek en maatschappelijk brandende zaken, zoals de Belgische Opstand, de tienduizenden slachtoffers van dijkdoorbraken en cholera, schoon water, de ‘roomse kwestie’ en alle denkbare vormen van knevelarij.

Deugdzaam of dwars

Natuurlijk heeft Mathijsen in haar literatuurgeschiedenis het nodige te melden over stromingen als romantiek, realisme en naturalisme, en genres als huiselijke poëzie of historische roman. Ook kan ze smakelijk vertellen over het deugdzame of dwarse leven en werk van auteurs die nog altijd getipt worden voor de leeslijst, zoals Beets, Multatuli en (enige dame in het rijtje) Bosboom-Toussaint. Plus over een ris andere ooit veelgelezen schrijvende vrouwen en mannen die de canon niet gehaald hebben, maar toch nieuwsgierig maken, zoals de blinde dichteres en vroege anti-slavernij-activiste Petronella Moens en de Arnhemse J.J. Cremer, die met zijn ‘Fabriekskinderen’ (1863) de aanzet gaf tot het verbod op kinderarbeid.

En hoewel misschien leuk genomen: het is Mathijsen er niet om te doen om een stel vergeten, maar soms nog best wel aardige schrijvers uit het stof te redden. De hoofdpersoon van haar literatuurgeschiedenis is namelijk niet de schrijver, maar de lezer, zo’n mens als u en ik. Wat las die in de negentiende eeuw? Waarom, hoe en waar? Waardoor werd die geroerd? Wat vond die te ver gaan? Hoe wist die wat je als een geletterd burger gelezen moest hebben om mee te kunnen praten?

Rare slingerzinnen

Voor een levendig antwoord daarop heeft Mathijsen een verrukkelijk type in het leven geroepen: L, de gewone, gemiddelde lezer(es) uit de negentiende eeuw, die in een aantal dagboekachtige fragmenten onbevangen (en met menig knipoog naar onze tijd en in verdacht hedendaags Nederlands) vertelt en oordeelt over boeken en toneelvoorstellingen, tranen wegpinkt bij de verzen van Tollens en de vertaling van ‘Uncle Tom’s Cabin’ en niet vies is van de laatste roddels uit het literaire circuit. Die gretig recensies leest, maar zich niets aantrekt van Busken Huets vernietigende oordeel over Van Lenneps ‘Klaasje Zevenster’. Die tot zijn teleurstelling geen touw kan vastknopen aan Multatuli’s ‘Minnebrieven’ en ook nog na de Tachtigers vindt dat een roman een leerzame, liefst godsdienstige moraal moet hebben en dat schrijvers niet met de taal moeten gaan frutselen in rare lange slingerzinnen.

Ook krijgen we zo een beeld van hoe L tot diep in de negentiende eeuw zelf zelden boeken kocht, maar vaak wel lid was van een leeskring, die voor de hele club één boek aanschafte dat je dan beurtelings las en vervolgens samen besprak. Hoe het hele gezin elkaar avond aan avond (maar nooit op zondag) voorlas onder die ene olielamp in de huiskamer en menig man alle 718 versregels van Tollens’ ‘Overwintering op Nova Zembla’ uit het hoofd leerde voor een luimig voordrachtavondje van een van de honderden rederijkerskamers die Nederland toen telde.

Op grond van (gebrekkige) oplage- en abonneecijfers, herdrukken, ingezonden brieven en polemieken probeert Mathijsen te achterhalen wat L nu werkelijk las en waardeerde. En daarmee zet ze de literatuurgeschiedenis inderdaad behoorlijk op haar kop: wat wij vandaag de dag zien als het belangrijkste werk van de beste schrijvers van toen (Multatuli, Beets, Couperus, Gorter, Kloos, Van Eeden), staat niet in de top tien van de toenmalige L, die het oeuvre van Tollens, Bosboom-Toussaint, De Génestet en zo goed als vergeten auteurs als Loosjes, Van Zeggelen en Van Woude stukken hoger had zitten.

Interessant als curiosum

Nee, Mathijsens ‘L’ is geen pleidooi om de canon overhoop te halen: het verkoopsucces van Dan Brown of ‘Vijftig tinten grijs’ is immers ook geen reden om Ida Gerhardt of Albert Alberts bij het oudpapier te doen. Smaken veranderen nu eenmaal, alleen vaak minder abrupt dan de traditionele literatuurgeschiedenis ons soms doet geloven – de nu zo beroemde Tachtigers werden in de negentiende eeuw bar weinig herdrukt. En veel van wat L wel graag las (vaak voor een habbekrats nog te vinden op boekwinkeljes.nl), is nu hoogstens nog als curiosum interessant. Maar je kunt er, zo bewijst Mathijsen, een-twee eeuwen later nog wel een heerlijk sprankelend boek over schrijven.


EEN GEREDIGEERDE VERSIE VAN DEZE RECENSIE VERSCHEEN OP 9 OKTOBER 2021 IN

logo Trouw