Lezen, lezen, lezen

Recensie van IRENE VALLEJO, ‘PAPYRUS. DE GESCHIEDENIS VAN DE WERELD IN BOEKEN’. Uit het Spaans vertaald door Adri Boon. Meulenhoff, 536 blz.


Nu meende ik als gediplomeerde boekenworm toch al het nodige te weten over de geschiedenis van het geschreven woord. Zoals over wanneer en waar het schrift is uitgevonden, de invloed van Homerus en de Bijbel, het monniken- èn nonnenwerk achter middeleeuwse handschriften, het verband tussen de boekdrukkunst en de Reformatie, de gevaren van de oprukkende ontlezing. Maar bij ‘Papyrus’ van de Spaanse classica Irene Vallejo (1979) tuimelde ik van de ene in de andere verbazende wetenswaardigheid uit de geschiedenis van het boek.

Misschien denkt u: dik vijfhonderd pagina’s tekst van een classica die gek is op dode talen en bibliotheken, is dat niet akelig saai voor als je van frisse buitenlucht houdt en nooit Grieks of Latijn hebt gehad? Nou, dan kent u Vallejo nog niet. Ze trekt u in haar voorwoord al meteen mee in een Indiana Jones-avontuur uit de derde eeuw voor Christus, vol galopperende paarden, gapende ravijnen, schorpioenen en struikrovers. U gaat op pad met gewapende ruiters die met gevaarlijk veel geld op zak in verre buitenlanden op boekenjacht werden gestuurd door Ptolemaeus I, de nieuwe farao van Egypte. Deze voormalige wapenbroeder van mede-Macedoniër Alexander de Grote had het namelijk in zijn nogal grootheidswaanzinnige hoofd gezet om alle boeken (toen nog rollen) van de wereld bij elkaar te brengen in zijn bibliotheek in het spikspeldernieuwe Alexandrië, dat de verloren filosofische glorie van Athene zou doen herleven, overtreffen zelfs.

De eerste helft van ‘Papyrus’ vertelt hoe die literaire verzameldrift van Ptolemaeus en zijn nageslacht de geschiedenis van het boek heeft bepaald. Het begint met de verhalen rond de stichter van de stad, Alexander de Grote, die, zo vermoedt Vallejo, zijn strijdmakker Ptolemaeus op het idee van een universele bibliotheek moet hebben gebracht. Het gaat over filosofen, kopiisten en rondreizende boekhandelaren. Over het leger van taalgeleerden dat in Alexandrië neerstreek om op kosten van de farao de joodse Thora en de ruim twee miljoen verzen van Zarathustra te vertalen in het Grieks, de wereldtaal van toen.

Over een geniale bibliothecaris, de bedenker van de catalogus en het alfabet, een vaste volgorde voor de letters, want hoe zou je anders tussen die tigduizenden boekrollen ooit het tweede deel van Aristoteles’ ‘Poetica’ terug kunnen vinden? Over het rebelse karakter van het geschreven woord. Waarom Socrates het indertijd vertikt had om zijn ideeën op te schrijven. Hoe je ‘papier’ van papyrusriet maakt en hoe royaal de farao, als een vroege oliesjeik, aan de export daarvan verdiende, omdat die plant alleen maar bij de Nijl wilde groeien en de rest van de wereld schreeuwde om iets om op te schrijven.

Wist u trouwens dat het woord ‘perkament’ komt van de (nu Turkse) stad Pergamon, waar men op minder vergankelijke dierenhuiden ging schrijven omdat de farao geen papyrus meer wilde leveren aan de rivaliserende bibliotheek aldaar? En dat je, oeps, voor een fraai perkamenten exemplaar van de Bijbel honderden dode dieren nodig had? Het liefst pasgeboren of geaborteerd? Dat Cleopatra zich pas door Marcus Antonius liet verleiden toen hij tweehonderdduizend boeken aan haar voeten legde? En natuurlijk gaat het ook over hoe de Alexandrijnen zich niet lang daarna toch moesten onderwerpen aan Rome en hun legendarische boekencollectie in vlammen opging, tijdens opstanden, extreem koude winters en vlagen van beschamend christelijk fanatisme.

In de tweede helft van ‘Papyrus’ verspringt het beeld naar de volgende culturele hoofdstad van de oudheid: het militair oppermachtige Rome. Zoals eeuwen later de rijke Amerikaanse Peggy Guggenheim heel wat kunst vanuit het Oude Europa naar New York zou verschepen, zo verzamelde de Romeinse elite verwoed Griekse boeken; Julius Caesar had zelfs al plannen voor een openbare bibliotheek. Uit Rome stamt ook de aardige gewoonte om elkaar in december een boek cadeau te doen – Cicero had voor het kopieerwerk daaraan maar liefst twintig goedgeletterde Griekse slaven rondlopen. Wie geen dure Griek kon kopen, ging naar een boekhandelaar, een beroep waaraan je je overigens ook nu nog gevaarlijk kunt branden als je handel je dictator niet aanstaat.

Brandbare boeken: ook dat is helaas een terugkerend refrein in ballade van het boek. Umberto Eco (Vallejo citeert hem meermalen) schreef met ‘De naam van de roos’ een prachtroman over hoe blind vuur een geschrift voorgoed kan vernietigen. Dat zal sinds de uitvinding van boekdrukkunst gelukkig niet meer zo gemakkelijk gebeuren, al vond ik het toch licht schokkend om te lezen dat er van beoogde bestsellers soms bewust veel te veel exemplaren worden gedrukt, omdat die gigantische stapels boeken de verkoop schijnen te bevorderen; wat onverkocht blijft, wordt in het ‘boekenpurgatorium’ even zo vrolijk weer tot pulp vermalen.

En zo danst Vallejo de geschiedenis door. Het enige vlekje op haar boek is dat ze er soms vervelend lang over doet om te onthullen over wie haar anekdotes gaan – een al te uitgekauwde truc uit de hoe-maak-ik-het-spannend-doos. Maar voor het overige is het smullen & smikkelen voor iedereen die van boeken en bibliotheken houdt. Vanwege die bruisende waterval aan verrukkelijke, bizarre en hoopvolle weetjes, ook over de aanzienlijke bijdrage van vrouwen aan de geschiedenis van het geschreven en gelezen woord. Over hoe mensen overeind wisten te blijven in Dachau en Auschwitz, mede dankzij een clandestiene leesclub of een goed verstopt boek van Tolstoi. Vallejo’s eigen herinneringen aan hoe ze als gepest schoolmeisje steun vond bij de schrijver van ‘Schateiland’.

Ook verrassend: de verbanden die ze steeds legt tussen het grijze, klassieke verleden en de hedendaagse cultuur, van hoogliterair tot populair. Zo zou Alexander de Grote niet alleen met een dolk, maar ook altijd met een exemplaar van Homerus’ ‘Ilias’ onder zijn kussen hebben geslapen, uit grenzeloze bewondering voor zijn superheld Achilles – een beeld dat Vallejo glimlachend doet denken aan een jongetje dat in slaap valt met zijn voetbalplaatjes en droomt dat hij, uitzinnig toegejuicht, kampioen wordt.

Nee, u moet wel een hele kouwe zijn, als u zich na deze hartstochtelijke ode aan het boek en de beschaving niet ogenblikkelijk ergens wilt gaan opgeven als voorleesvader, – tante of -buuf. En het is dat de titel ‘Boek der boeken’ al vergeven is, maar anders zou ‘Papyrus’ daar een serieuze kandidaat voor zijn.


EEN GEREDIGEERDE VERSIE VAN DEZE RECENSIE VERSCHEEN OP 13 MAART 2021 IN

logo Trouw