Verliefd op de chaos van Mogadishu

Recensie van Ayaan Abukar, Hotel Mogadishu. Een veelzijdig portret van de Somalische hoofdstad. Van Oorschot, 213 blz.


Mogadishu, de hoofdstad van Somalië, dat klinkt niet naar een gedroomde reisbestemming. Want wat wil je, met zo’n rampzalige geschiedenis. Een staatsgreep, dertig jaar dictatuur, rebellie, rivaliserende clans, burgeroorlog, militaire interventie vanuit buurland Ethiopië, terreur, separatisme, hongersnood, miljoenen vluchtelingen: het land bleef weinig ellende bespaard, ook niet nadat het zich in 1960 had ontworsteld aan het Italiaanse en Britse kolonialisme.

Pas sinds de Afrikaanse vredesmacht AMISOM in 2011 de islamistische terreurgroep Al-Shabaab uit Mogadishu heeft verdreven en er weer presidentsverkiezingen zijn, is er denken aan wederopbouw. Maar ondertussen ontploffen er nog voortdurend bommen, dus een land om voor je plezier heen te gaan? Nee.

Toch verlangt Ayaan Abukar met heel haar lijf naar Modagishu, de stad die ze op haar veertiende met haar moeder en zussen ontvluchtte, naar Nederland. Daar werd ze volwassen, studeerde ze politicologie en internationaal veiligheidsrecht en lag een mooie carrière in het verschiet. Maar als een vriend haar in 2013 belt of ze vier dagen later in zijn plaats in Somalië wil deelnemen aan een internationale conferentie over een nieuwe grondwet, kan ze geen nee zeggen.

En zo belandt Abukar opeens met een select gezelschap uit de Somalische diaspora in het beroemdste en best beveiligde onderkomen van de stad, Hotel Mogadishu. De pas gekozen president Hassan Sheikh Mohamud opent de conferentie met een hartverwarmende ‘yes, we can’-rede, maar de stemming wordt toch vooral bepaald door de vele roodbebaarde oudere mannen op de eerste rij, die betogen dat de sharia al grondwet genoeg is – de vrouwen, achterin de zaal, dienen voornamelijk als ‘ululerend’ klapvee.

Wat de conferentie al met al heeft opgeleverd en wat Abukar eraan heeft kunnen bijdragen, dat wordt uit haar onlangs verschenen boek ‘Hotel Mogadishu’ niet erg duidelijk, maar ze werd in die paar dagen wel smoorverliefd op de stad. De geuren, de zeewind, de canjeero-pannenkoekjes bij het ontbijt, de veerkracht en verslavende adrenaline: Abukar is voorgoed verkocht aan de chaos van Mogadishu, wat ook tot uitdrukking komt in de nogal warrige wijze waarop ze haar verhaal vertelt.

Dus als ze twee jaar later plotseling een baan aangeboden krijgt als topadviseur voor admiraal Nurey, de nieuwe commandant van de Somalische marine en kustwacht, aarzelt ze geen moment. Ze trappelt van verlangen om al haar energie en hooggeschoolde expertise en vaardigheden in te zetten voor de wederopbouw van haar geboorteland, daar helpt geen lieve moeder aan. Want die heeft natuurlijk bezorgde vragen over hoe het dan moet met de baan, het huis, het kind en de veiligheid van haar dochter.

Maar dochter houdt zich doof: ze krijgt toch een onderkomen in het superbeveiligde Hotel Mogadishu? En moet angst niet op een gegeven moment wijken voor hoop en moed? Bovendien: had mensenrechtenadvocaat Abdikarim Hassan Gorod – hij kwam om bij een bomaanslag – vlak na de conferentie niet haar hand gepakt en haar bezworen terug te komen en het van hem over te nemen, als zijn tijd op was?

In ‘Hotel Mogadishu’ vertelt Abukar over haar missie in Somalië en de cultuurschokken die ze daarbij als Nederlandse diasporavrouw heeft te doorstaan. Dat begint al op de heenreis, als ze in het vliegtuig luidkeels protesteert (‘He can’t breathe!’) tegen de hondse, gewelddadige uitzetting van een in Nederland uitgeprocedeerde vluchteling, iets waarover in Somalië niemand zich boos kan maken. En heeft het zin om er iets van te zeggen als je beveiliger onderweg naar de kust uitstapt voor een vluggertje met een vriendinnetje van hooguit veertien jaar?

En waarom mag je geen vragen stellen over de nepvisitekaartjes en bevoegdheden van de vage ‘fixer’, die op eigen houtje uitmaakt wie jouw gesprekspartners zijn, vooral de weg weet tussen het kastje en de muur en doordraait als jij tijdens een internationale conferentie op je stoel naast de admiraal op het hoofdpodium wilt gaan zitten?

Maar ook met welwillende en onkreukbare collega’s is Abukars werk een hele uitdaging. Want waar heeft de admiraal haar nou precies voor nodig? Dat komt later wel, krijgt ze te horen. Eerst moet ze namelijk van nog hoger, presidentiële hand een verdwaald schip opsporen waarmee Al-Shabaab mogelijk van plan is Mogadishu aan te vallen. Maar hoe het schip heet? En welke kleur het heeft? Niemand die het weet. En hoe vind je een schip met een kustwacht die geen radar of verrekijkers heeft en het voor de bewaking moet hebben van toevallig beschikbare vissersbootjes?

Gelukkig was het loos alarm en kan ze aan het echte werk beginnen: er moet zo’n 1,6 miljoen dollar van een aantal buitenlandse partijen losgepeuterd worden om een twintigtal veelbelovende kustwachters te trainen in hoe ze met modern materieel de zeepiraterij kunnen bestrijden, iets waar ook de wereldzeehandel door de Golf van Aden veel belang bij heeft.

Maar de kustwacht wordt voornamelijk bevolkt door zieke ex-soldaten en geen hond blijkt te weten wie er op de loonlijst staat – als er al loon beschikbaar is. Waarop Abukar tot ieders verbazing dan maar zelf voortvarend aan de slag gaat met de registratie en de cv’s van de driehonderd mannen die doelloos op de marinebasis rondhangen. Waarna ze een prachtig rapport schrijft, waarover ook admiraal Nurey zeer te spreken is.

Maar dan blaast de president zelf de plannen af. En als die er, al even plotseling, later alsnog mee instemt, sneuvelt het project vervolgens jammerlijk tijdens een dure, maar gênant slecht voorbereide conferentie met de beoogde buitenlandse donoren op Abukars eerlijkheid over het gebrek aan juridische kaders en op gekrakeel over vraag of de kustwacht nu onder Binnenlandse Zaken of Defensie moet vallen.

In 2015 kwam Abukar weer terug naar Nederland, naar haar familie en de vrijheid. De zoveelste zelfmoordaanslag op het presidentiële paleis en vooral de routineuze onverschilligheid waarmee daar in de luxueuze bubbel van Hotel Mogadishu op gereageerd werd, werden haar opeens te veel. Ook het Somalische verhaal, dat je je vrijheid zou moeten opofferen voor een grotere droom, paste haar niet meer. Tegenwoordig is ze bij een drietal Amsterdamse podia hoofd programmering en marketing, een bestaan dat ongetwijfeld ook zo z’n stres zal hebben. Maar daar zal Abukars familie aanmerkelijk beter bij slapen.


EEN GEREDIGEERDE VERSIE VAN DEZE RECENSIE VERSCHEEN OP 10 FEBRUARI 2024 IN

logo Trouw