Waarom Julia in 1984 op Winston viel

Recensie van Sandra Newman, Julia. Uit het Engels vertaald door Frank Lekens en Rob Kuitenbrouwer. Bezige Bij, 439 blz.


Je hebt van die romans die je elke twintig jaar opnieuw achterelkaar uitleest. Niet omdat je vergeten was hoe ze afliepen, want dat weet je sinds de eerste keer nog precies, je kunt de slotzin zo oplepelen. Maar wel omdat ze verhalen van oeroude en universele thema’s als liefde en verraad, seks en lijden, vrijheid en waarheid, overgave en verzet, eenzaamheid en macht. En bovendien telkens iets nieuws en belangrijks onthullen over de wereld van nu, ook al is de schrijver ervan al lang dood.

In 1949 schreef George Orwell zo’n boek: ‘1984’. Het is een indrukwekkende aanklacht tegen de totalitaire dictatuur van met name het stalinisme, deze anti-utopie, waarin Big Brother via alomtegenwoordige tv-schermen en microfoons dag en nacht ieders privacy schendt en ambtenaren er een dagtaak aan hebben om in ongenade gevallen ‘onpersonen’ uit de geschiedenis te schrappen.

Ook de taal, de bron van kritisch denken, wordt in de ‘Nieuwspraak’ van 1984 steeds verder versimpeld tot binaire tegenstellingen of duistere paradoxen: wee de dichter die het woord ‘God’ handhaaft als rijmwoord op ‘gebod’, wie ‘slecht’ in plaats van ‘ongoed’ zegt, of wie niet snapt dat liefde haat en oorlog vrede is. Het is een troosteloze wereld waarin machines romans schrijven en de bevolking zich extatisch laat opzwepen tegen verzonnen complotteurs met Joodse klinkende achternamen.

Zelfs bijna veertig jaar na 1984 is het verbijsterend hoe actueel en verontrustend sommige van Orwells toekomstvisioenen nog altijd, opnieuw of nu pas echt zijn. ‘1984’ is kortom een klassieker die elke generatie opnieuw zou moeten lezen om er haar eigen, hedendaagse betekenis aan te geven.

IJzersterk plot

Dat is precies wat de Amerikaanse Sandra Newman (1965) in ‘Julia’ heeft gedaan. Ze hertelt daarin het klassieke, bewezen ijzersterke plot van ‘1984’, en dan nu door de ogen van de vrouw op wie Orwells hoofdpersoon Winston Smith zo noodlottig verliefd werd. Zo’n wisseling van perspectief is de laatste tijd erg geliefd onder auteurs die het, terecht, hoog tijd vinden ook een andere, vrouwelijke kant van al die beroemde mannenverhalen te belichten.

Zo kwam Guus Kuijer in 1988 met een onorthodoxe, vrouwvriendelijke versie van Jezebel van Tyrus, die heidense lellebel uit de Bijbel. Liet Margaret Atwood in 2005 Penelope aan het woord over wat zij ervan vond dat Odysseus na twintig jaar eindelijk weer opdook en haar dienstmaagden ophing. Nam Natalie Haynes het in ‘De kruik van Pandora’ (2022) op voor mythologische gedrochten en heksen als Medusa en Medea.

Ook onder historici is deze feministische inhaalslag gaande, met alleen dit kalenderjaar al vuistdikke biografieën van Maria Theresia, Elizabeth Stuart en schrijfsters uit de Spaanse Burgeroorlog. Waarin, nu het toch over hem gaat, Orwell overigens meevocht en in 1937 in Barcelona de stalinistische terreur mocht ervaren. Ander weetje in dit verband: Orwell liep in de Spaanse loopgraven een panische angst voor ratten op, een fobie waaronder Winston Smith in ‘1984’ uiteindelijk zou bezwijken en zijn Julia zou verraden.

Maar hoe zat het met Julia Worthing zelf? Waarom viel zo’n stoere en aantrekkelijke meid van zesentwintig toch voor een eenzame, stramme sukkel van rond de veertig, die op de afdeling Archieven van het ministerie van Waarheid bekend stond als de ‘ouwe sikkeneur’? Uit Orwells roman is dat me nooit helemaal duidelijk geworden. Winston zelf begreep het trouwens evenmin: het was gewoon zo. De drang naar vrijheid en waarheid, naar liefde en seks trekt zich immers zelfs onder de ergst denkbare dictatuur weinig aan van wat verboden en (on)verstandig is. Die laat zich niet wegdrukken, die gaat zo nodig ondergronds en in het geniep, hoewel Winston al meteen beseft dat hun affaire op een extreem pijnlijke dood zal uitlopen.

Ook Julia kent de risico’s. Ze is dol op seks, heeft aan scharrels geen gebrek, maar heeft dat tot dan toe kunnen verdoezelen als opzichtig lid van het preutse Antiseks Jeugdverbond, waar in de voorraadkamer evengoed van alles gebeurt wat volgens de Partijleer een gruwel is. Wel is ze zo wereldwijs om uit de buurt te blijven van partijleden die naar verdwenen weesmeisjes ruiken.

Opwindend

Maar de woede en begeerte die de pedante eenling Winston uitstraalt, zijn onweerstaanbaar, naast de opwindende gedachte dat hij misschien wel een stiekeme goldsteinist is. Of is er toch meer, iets nog veel spannenders aan de hand? En wat heeft dat te maken met Julia’s hete meisjesdromen over Grote Broer? Met hoe ze als kind van veertien op het Engelse platteland als enige van haar dorp de verschrikkingen van de Eerste Vaderlandslievende Zuiveringen, de ‘rationalisatie’ van de landbouw en de daarop volgende hongersnood van 1972 wist te overleven?

‘Julia’ houdt zich perfect aan wat er zich in Orwells roman aan feitelijks afspeelt: gesprekken, namen, gebeurtenissen, ze kloppen allemaal, ook met Tinke Davids Nederlandse vertaling van ‘1984’. En niks ten nadele van Orwells meesterwerk, maar dat vertelt bar weinig over hoe je het als jonge vrouw overleeft als een hoge partijpief voor zolang als het duurt zijn oog op je laat vallen, onverhoopt zwanger raakt of de pech hebt om in een verstopte wc de miskraam (‘ongeboorte’) van een slaapzaalgenote te vinden. Over hoe het is voor een meisje is om je te moeten verkleden in het zicht van een altijd spiedende camera, iets waar Julia soms zelfs op kikt.

En waarom vraagt Winston zich nooit af waar Julia die echte koffie, chocola en Franse sigaretten toch vandaan heeft? Heeft hij nauwelijks een idee van haar leven tussen hun dampende afspraken door? En is Julia’s desinteresse voor zijn obsessie voor de waarheid inderdaad alleen maar een teken van verveelde oppervlakkigheid? Ik ga niks verklappen, maar mij had Newman toch een paar keer flink tuk met haar verrassende aanvullingen op Winstons kijk op de werkelijkheid in 1984.

Winstons verhaal in ‘1984’ eindigt met een kogel in zijn hoofd en een bijna mystiek te duiden overgave aan de dood, in de legendarische slotzin ‘Hij had Grote Broer lief’. Julia komt op dat moment in haar verhaal tot het tegengestelde inzicht: ‘Ze haatte Grote Broer’, waarmee de levensdrang achter de hogere Partijdoctrine van de haat zich eindelijk aan haar openbaart.

Afknapper

Dankzij haar zwangerschap (Van Winston? Of toch van Grote Broer?) blijkt haar kous nog niet af. Want Newman stuurt haar nog twee eindeloos opgerekte, idioot ongeloofwaardige hoofdstukken het platteland op, waar ze erg moet huilen als ze de inmiddels hoogbejaarde en demente Grote Broer in diens Kristallen Paleis mag bezichtigen. En daar dan (wat een toeval nu toch weer!) ook nog eens haar verloren gewaande slaapzaalgenote en bij nader inzien enige echte grote liefde aantreft. Een honderd procent gesloten en happy einde wordt het gelukkig net niet, maar zo’n afknapper had deze verder zo intelligente en spannende roman niet verdiend.


EEN GEREDIGEERDE VERSIE VAN DEZE RECENSIE VERSCHEEN OP 21 OKTOBER 2023 IN

logo Trouw